6.2 Hoeveel belasting betaal je? deel 2

Startvraag
Wat betekent het begrip vermogen?
  • Vermogen is al het bezit wat je hebt. 
  • Wat het precies is, gaan we vandaag bespreken
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Startvraag
Wat betekent het begrip vermogen?
  • Vermogen is al het bezit wat je hebt. 
  • Wat het precies is, gaan we vandaag bespreken

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les kun je:
  • hoe de belasting in box 3 (vermogens- rendementsheffing) berekend wordt;
  • - wat de heffingskorting is.

Slide 2 - Tekstslide

H6 Iedereen betaalt belasting

§ 6.1 Je inkomen wordt belast.
§ 6.2 Hoeveel belasting betaal je? deel 2
§ 6.3 Eerlijk zullen we alles delen?
§ 6.4 Iedereen betaalt mee.

Slide 3 - Tekstslide

In Nederland gebruiken we voor box 1 dus een
progressief tarief: je betaalt in procenten meer naarmate je inkomen toeneemt.
Daarnaast onderscheiden we
proportioneel tarief: er is één belastingpercentage voor alle  inkomens (= vlaktaks).
degressief tarief: je betaalt in procenten minder naarmate je inkomen toeneemt.

in verhouding = procentueel

Slide 4 - Tekstslide

Maken: opgave 4 + 5 (blz. 175)
Voor opg. 4a: zie stappenplan bovenaan deze bladzijde!!!

Slide 5 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 60.000
     37,1% van € 60.000 = 60.000 ÷ 100 × 37,1 = € 22.260

     
     

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 6 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 70.000 
Stap 1: In schijf 1 zit € 68.508
               In schijf 2 zit € 1.492 (= 70.000 - 68.508)
Stap 2

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 7 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 70.000 
Stap 1: In schijf 1 zit € 68.508
               In schijf 2 zit € 1.492 (= 70.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1: 68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416


            
    
     
 
                            




 
 


Slide 8 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 70.000 
Stap 1: In schijf 1 zit €  68.508
               In schijf 2 zit € 1.492 (= 70.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1:  68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416
Belasting in schijf 2: 1.492 ÷ 100 × 49,5 = 738,54       --> € 738 
Stap 3

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 9 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 70.000 
Stap 1: In schijf 1 zit € 68.508
               In schijf 2 zit € 1.492 (= 70.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1: 68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416
Belasting in schijf 2: 1.492 ÷ 100 × 49,5 = 738,54       --> € 738 
Stap 3: Belasting: 25.416 + 738 = € 26.154 

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 10 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 80.000 
Stap 1: In schijf 1 zit € 68.508
               In schijf 2 zit € 11.492 (= 80.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1:  68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416
Belasting in schijf 2: 11.492 ÷ 100 × 49,5 = 5.688,54 --> € 5.688
Stap 3: Belasting: 25.416 + 5.688 = € 31.104 

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 11 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 90.000 
Stap 1: In schijf 1 zit €  68.508
               In schijf 2 zit € 21.492 (= 90.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1:  68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416
Belasting in schijf 2: 21.492 ÷ 100 × 49,5 = 10.638,54 --> € 10.638
Stap 3: Belasting: 25.416 + 10.638 = € 36.054

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 12 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
b
36.054
31.104
22.260
26.154
        deel
     ----------- x 100
      geheel 

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
b
36.054
31.104
22.260
26.154
        deel
     ----------- x 100
      geheel 
€ 26.154 ÷ € 70.000 × 100 = 37,36.. --> 37,4%
€ 31.104 ÷ € 80.000 × 100 = 38,88  --> 38,9%
€ 36.054 ÷ € 90.000 × 100 = 40,06 --> 40,1% 

Slide 14 - Tekstslide

Opgave 4 (blz. 175)
b




 Naarmate het inkomen toeneemt, betaal je procentueel meer 
     belasting -->
36.054
31.104
22.260
26.154
        deel
     ----------- x 100
      geheel 
€ 26.154 ÷ € 70.000 × 100 = 37,36.. --> 37,4%
€ 31.104 ÷ € 80.000 × 100 = 38,88  --> 38,9%
€ 36.054 ÷ € 90.000 × 100 = 40,06 --> 40,1% 
hier is sprake van een ...
progressief tarief

Slide 15 - Tekstslide

Opgave 5 (blz. 176)

Slide 16 - Tekstslide

Belasting betalen ... in 3 boxen
  • Box 1: belastbaar inkomen uit werk en eigen woning  (§ 6.1 + § 6.2)
  • Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang, bijv. > 5% aandelen
  • Box 3: inkomen uit vermogen, bijv. spaargeld en beleggingen   
             (§ 6.2)

Slide 17 - Tekstslide

Box 3: Vermogen = spaargeld + beleggingen - schulden 
                                                                                         (m.u.v. hypotheek)
                                                                                           
   Vermogen
   Heffingsvrij vermogen (= ong. € 57.000 per persoon)
- ------------------------------
   Belastbaar vermogen

De belasting die je in box 3 betaalt over het belastbaar vermogen = vermogensrendementsheffing

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld
Piet heeft 80.000 euro op zijn bankrekening en 5.000 aan aandelen. Ook heeft hij een studieschuld van 25.000 euro.

  • Bereken het vermogen van Piet.
  • 80.000 + 5.000 = 85.000
  • 85.000 - 25.000 = 60.000

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
Piet heeft 80.000 euro op zijn bankrekening en 5.000 aan aandelen. Ook heeft hij een studieschuld van 35.000 euro.

  • Bereken het vermogen van Piet.
  • 80.000 + 5.000 = 85.000
  • 85.000 - 25.000 = 60.000

  • Het heffingsvrij vermogen is 57.000 euro.
  • Wat is het belastbaar vermogen?
  • 60.000 - 57.000 = 3.000


Slide 20 - Tekstslide

Fictief rendement
  • Rendement is de winst die je krijgt vanuit je vermogen
  • (rente, dividend, huur)

  • Fictief rendement is een rendement dat is bedacht door de overheid

Slide 21 - Tekstslide

Belastbaar vermogen
De overheid gaat uit van een fictief rendement van gemiddeld
           
en dit rendement wordt belast met 

                            
              
1,9%
36%
Percentages veranderen elk jaar (en per opgave)

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld
Wat is het belastbaar vermogen?
60.000 - 57.000 = 3.000

  • Fictief rendement = 1,9%
  • De overheid zegt dat je over het vermogen van 3.000 een rendement zal halen van 
  • 1,9 : 100 x 3.000 = 57

  • Over 57 euro ga je het belastingtarief betalen van box 3 (31%)
  • 31 : 100 x 57 = 17,67 euro

Slide 23 - Tekstslide

Eindschema
Belasting box 1
Belasting box 3
----------------------------------------- +
Totale belasting
Heffingskortingen
----------------------------------------- -
Verschuldigde inkomstenbelasting
Let op!
heffingskortingen zijn wat anders dan aftrekposten (zie ook § 6.1)

Slide 24 - Tekstslide

Heffingskortingen 
korting op het bedrag dat je aan inkomstenbelasting moet betalen

Slide 25 - Tekstslide

Opgave 6 (blz. 176)
a  


  



72.500
Belastbaar vermogen
72.500 – 50.000 = € 22.500
1
Fictief rendement
22500 ÷ 100 × 1,9 = € 427,50 
--> € 427
2
Belasting box 3
427 ÷ 100 × 31 
€ 132,37 --> € 132
3

Slide 26 - Tekstslide

Opgave 6 (blz. 176)
a  


  



72.500
Belastbaar vermogen
72.500 – 50.000 = € 22.500
1
Fictief rendement
22500 ÷ 100 × 1,9 = € 427,50 
--> € 427
2
Belasting box 3
427 ÷ 100 × 31 
€ 132,37 --> € 132
3
72.500
22.500
22.500
427,50
427
427
132,37
132

Slide 27 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 28 - Tekstslide

Wat wordt belast in box 1?
A
Belastbaar inkomen uit werk
B
Belastbaar inkomen uit werk en eigen woning
C
Belastbaar inkomen uit eigen woning
D
Belastbaar inkomen uit spaargeld

Slide 29 - Quizvraag

Wat bedoelen we met een PROGRESSIEF belastingtarief?
A
Hoe hoger het inkomen, hoe meer belasting
B
Hoe lager het inkomen, hoe minder belasting
C
Hoe hoger het inkomen, hoe hoger de belasting in procenten
D
Het belastingpercentage is altijd gelijk (= vlaktaks)

Slide 30 - Quizvraag

Welk tarief wordt gebruikt bij
de 'vlaktaks'?
A
een proportioneel tarief
B
een progressief tarief
C
een degressief tarief

Slide 31 - Quizvraag

Inkomen uit spaargeld en beleggingen worden belast in box ...
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Over het heffingsvrij vermogen
betaal je belasting.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met
fictief rendement?
A
de werkelijke opbrengst
B
de positieve opbrengst
C
de denkbeeldige opbrengst
D
de netto- opbrengst

Slide 34 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Hoe hoger de heffingskortingen, hoe meer belasting iemand betaalt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Aan het werk
Maken: § 6.2
opg. 7, 8 en 9 (blz. 177)
Zelf nakijken via Magister ELO Studiewijzers

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Opdracht
Wat: maak opdracht 6 en 7  op blz. 176
Hoe: lees de leer tekst als je moeite hebt met een vraag!
Tijd: 20 minuten (stiltemoment) 
Resultaat: Samen bespreken
Klaar: Begin alvast met het huiswerk:
Opdracht 8 en 9 op blz. 177


timer
20:00

Slide 42 - Tekstslide

Lesdoel 1
Hoe bereken je de te betalen belasting in Box 3

Slide 43 - Tekstslide

Lesdoel 2
Hoe werken heffingskortingen?

Slide 44 - Tekstslide