Nederlands met behulp van een thema

Thema: jongerenhuisvesting
De lessen Nederlands die ik de komende tijd verzorg, zijn verdeeld in 6 onderdelen:1. Lezen   2. Kijken en luisteren
3.gesprek 4. spreken 5. taalverzorging 6. schrijven.
We kiezen iedere keer een thema en gaan ons er dan in 6 stappen in verdiepen, met als doel om er een geïnformeerd verslagje van te kunnen maken.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Thema: jongerenhuisvesting
De lessen Nederlands die ik de komende tijd verzorg, zijn verdeeld in 6 onderdelen:1. Lezen   2. Kijken en luisteren
3.gesprek 4. spreken 5. taalverzorging 6. schrijven.
We kiezen iedere keer een thema en gaan ons er dan in 6 stappen in verdiepen, met als doel om er een geïnformeerd verslagje van te kunnen maken.

Slide 1 - Tekstslide

1. Lezen
Artikel

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Gebruik de verleden tijd!
(antwoorden) .............. jij niet een beetje te snel?

Slide 5 - Open vraag

Taalverzorging: spelling

Slide 6 - Tekstslide

Welk trucje pas jij toe als de persoonsvorm tegenwoordige tijd gevraagd wordt?

Slide 7 - Woordweb

schema werkwoordspelling
Weet je het nog?

Slide 8 - Tekstslide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 10 - Tekstslide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 11 - Tekstslide

In welke zin is 'kosten' de persoonsvorm?
Tekst
kosten
A
Declareer die kosten maar bij je verzekering.
B
De kosten voor de reparatie vielen mee.
C
Kosten die schoenen echt zoveel?
D
Marijn weet nog niet hoeveel zijn reis gaat kosten.

Slide 12 - Quizvraag

Hoe herken je de persoonsvorm in een zin?
Noem alle mogelijke manieren die je weet

Slide 13 - Woordweb

In welke zin zijn de werkwoorden allebei goed gespeld?
A
Ik verpeste mijn toets, omdat ik het niet goed had geleerd.
B
Ik verpeste mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleert.
C
Ik verpestte mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleert.
D
Ik verpestte mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleerd.

Slide 14 - Quizvraag

Leg uit hoe je de regel van het taxikofschip moet toepassen

Slide 15 - Open vraag

PV vt
PV vt taxikofschip
Voltooid deelwoord langer maken
Voltooid deelwoord taxikofschip
Voltooid deelwoord als BN zo kort mogelijk

Slide 16 - Tekstslide

Welk woord moet op de puntjes staan?
Mijn moeder heeft mijn kamer ............
A
stof gezogen
B
gestofzogen
C
gestofzuigd
D
gestofgezuigd

Slide 17 - Quizvraag

Dus:
Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet? Hoe heet zo'n werkwoord?

Slide 18 - Woordweb

Welk woord moet op de puntjes staan?
Hij ....... er geen snars van.
A
geloofd
B
geloofdt
C
geloovt
D
gelooft

Slide 19 - Quizvraag

Maar:
Wat gebeurt er met het werkwoord houden en lopen als je het in de verleden tijd zet? Hoe noemen we deze werkwoorden?

Slide 20 - Woordweb

Gebruik de verleden tijd!
......... (worden) je ook zo misselijk van al die verkiezingspraatjes op tv?

Slide 21 - Open vraag

Gebruik de verleden tijd!
Wat ....... (bestellen) jij gister bij de Mac?

Slide 22 - Open vraag

Wat is hier fout gespeld?

Slide 23 - Tekstslide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft toen al zijn misstappen aan de politie ...........(bekennen)
A
bekent
B
bekend
C
gebekend
D
verkend

Slide 24 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
A
verhuisd
B
geverhuisd
C
verhuist
D
verhuizd

Slide 25 - Quizvraag

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed begrepen hebt.

Slide 26 - Open vraag

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 27 - Open vraag

EINDE

Slide 28 - Tekstslide

Schrijven

In het artikel en in het filmpje zie je 2 tegenovergestelde meningen. Wat is jouw mening. Schrijf een betoog voor medestudenten over dit onderwerp. En bedenk daarbij; waar ligt de macht.
llutterman@novacollege.nl

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

5. Betoog
Een betoog is een tekst waarin jij duidelijk jouw mening vertelt. Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening. Dit doe je door het geven van argumenten die passen bij jouw statement en die zijn onderbouwd met voorbeelden.
Een betoog bestaat uit een inleiding, kern en een slot.

Slide 31 - Tekstslide

5. Betoog
In de inleiding introduceer je het onderwerp. Dit kan op verschillende manieren:
- Je schetst een situatie over het onderwerp;
- Je benoemt een actuele gebeurtenis benoemen die met het onderwerp te maken heeft;
- Je kunt een anekdote (grappig, kort verhaaltje) vertellen over het onderwerp;
Je geeft ook al je mening in de inleiding, in de vorm van een standpunt.

Slide 32 - Tekstslide

5. Betoog
In de kern van je betoog behandel je per alinea een argument voor je standpunt. Je begint elke alinea met een signaalwoord. Je zorgt voor een logische volgorde bij de alinea’s en je gebruikt betrouwbare bronnen bij het ondersteunen van je argument, bijvoorbeeld een krantenartikel. Je kan ook zelf een voorbeeld geven bij een argument.
Je kan je tekst nog sterker maken door een tegenargument te geven en te weerleggen. Dit betekent dat je over een andere mening uit gaat leggen waarom dat niet zo is.

Slide 33 - Tekstslide

5. Betoog
In het slot van je betoog vat je alles kort samen: je voegt nooit nieuwe informatie toe. Hierna herhaal je je standpunt “Daarom vind ik dat …”. Je sluit de tekst met een uitsmijter, zodat de tekst nog blijft hangen in het hoofd van de lezer.


Slide 34 - Tekstslide

5. Betoog
Voordat je gaat beginnen met het schrijven, is het dus belangrijk dat je genoeg informatie hebt over het onderwerp.
Het kan handig zijn om dit in een schema te zetten, zodat je ziet wanneer je wat gaat schrijven.
llutterman@novacollege.nl
Titel 
Inleiding
-Probleem wordt uitgelegd
-Standpunt
Kern
- Argument 1 voor
- Argument 2 voor 
- Tegenargument + weerlegging
- Argument 3 voor
Slot
- Samenvatting
- Conclusie 
- Uitsmijter

Slide 35 - Tekstslide

Aandachtspunten voor de toets.
Je schrijft het artikel op papier.
Is het artikel persoonlijk en origineel: 40 punten
Voldoet het artikel aan de conventies: 30 punten
Zijn de zinnen correct geformuleerd: 15 punten
Is de spelling in orde: 15 punten

Slide 36 - Tekstslide