Flexuur H2 tekstverbanden

Nederlands
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. 
1. Chronologisch verband
2. Concluderend verband
3. Opsommend verband
4. Tegenstellend tekstverband
5. Toelichtend tekstverband (voorbeeld)

Slide 2 - Tekstslide

Chronologisch verband
Een chronologisch verband geeft de tijdsvolgorde van gebeurtenissen aan.

Vroeger hield ik nooit van wandelen, nu ben ik er dol op.

Signaalwoorden: Nu, straks, toen, morgen, daarna etc. 
Voorbeeld:

Slide 3 - Tekstslide

Concluderend verband
Een concluderend verband geeft een conclusie (vervolg) aan.

Dit jaar wil ik op vakantie naar Turkije en dat kost nogal wat. Ik moet dus echt een zaterdagbaantje nemen om dit te kunnen betalen.

Signaalwoorden: al met al, concluderend, dus, daarom 


Slide 4 - Tekstslide

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.

Eerst moet ik mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen." 

Signaalwoorden: ten eerste, bovendien, niet alleen, verder, enz.

Slide 5 - Tekstslide

Tegenstellend verband
Er worden tegenovergestelde zaken genoemd:

Zij heeft een nieuwe iPad, maar Jaap heeft een ander tablet.

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel,  enz.

Slide 6 - Tekstslide

Toelichtend verband
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Ik ben gek op taarten, zoals appel- of perentaart.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Slide 10 - Tekstslide