WVO les 3

WVO Hoofdstuk 3
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WVO Hoofdstuk 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- terugkijken op de vorige les (hoofdstuk 1)
- Uitleg Hoofdstuk 3
- Maak 3.1 t/m 3.5
- Praktijk: Hoofdstuk 2 deelopdracht 1, 2, 3. 

Slide 2 - Tekstslide

In welke twee groepen worden volwassenen ingedeeld?
A
Jongvolwassenen en volwassenen
B
Jongeren en volwassenen
C
Volwassenen en ouderen
D
Tieners en jongeren

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een midlife crisis?
A
Dit betekent dat je jezelf nog moet ontwikkelen
B
Dit betekent dat je ongeveer op de helft bent en nadenkt over wat je verder moet.
C
Dit betekent dat je alles al hebt ontwikkeld
D
Dit betekent dat je oud bent en dat je niet meer kan leren.

Slide 4 - Quizvraag

Welke ziekte heeft mevrouw van der laan in het voorbeeld?
Mevrouw van der Laan vergeet steeds vaker dingen. Ze laat regelmatig het gasfornuis aanstaan.
A
Midlife crisis
B
Overgang
C
Dementie
D
Hart zieke

Slide 5 - Quizvraag


Wat is een voorbeeld van een zintuig?
A
Eten
B
Lopen
C
Voelen
D
Zitten

Slide 6 - Quizvraag

Bij welke ontwikkeling hoort het achteruit gaan van zintuigen.

A
Lichamelijke ontwikkeling
B
geestelijke ontwikkeling
C
Motorische ontwikkeling
D
Sociale ontwikkeling

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent pensionering?

A
Dat je een andere baan hebt.
B
Dat je ontslag krijgt
C
Dat je niet meer hoeft te werken
D
Dat je gaat solliciteren

Slide 8 - Quizvraag

Wat hoort bij de cognitieve ontwikkeling?

A
Lopen
B
Samenwerken
C
Tekenen
D
Leren

Slide 9 - Quizvraag

Welke activiteit hoort bij de cognitieve ontwikkeling?

A
Kruiswoordpuzzels
B
Hardlopen
C
Knutselen
D
Muziek maken

Slide 10 - Quizvraag

Nienke is 28 jaar oud. In welke groep valt zij?


A
Jongvolwassenen
B
Kinderen
C
Ouderen
D
Volwassenen

Slide 11 - Quizvraag

Waar zorgt de cognitieve ontwikkeling voor bij volwassenen?
A
Een volwassene doet geen nieuwe kennis of vaardigheden op.
B
Een volwassene krijgt een beter geheugen
C
Een volwassene neemt minder snel informatie op.
D
Een volwassene neemt sneller informatie op.

Slide 12 - Quizvraag

Bij welke ontwikkeling past dit?

De omgang met anderen en de emotionele ontwikkeling over emoties en gevoelens.
A
Lichamelijke of motorische ontwikkeling
B
Cognitieve ontwikkeling
C
Sociale ontwikkeling

Slide 13 - Quizvraag

Bij welke ontwikkeling past dit?

De ontwikkeling van het lichaam en de motoriek.
A
Lichamelijke of motorische ontwikkeling
B
Cognitieve ontwikkeling
C
Sociale ontwikkeling

Slide 14 - Quizvraag

Bij welke ontwikkeling past dit?

De ontwikkeling van het denken, waarnemen, het geheugen en de spraak en taal.
A
Lichamelijke of motorische ontwikkeling
B
Cognitieve ontwikkeling
C
Sociale ontwikkeling

Slide 15 - Quizvraag

Doelstellingen

  • Aan het eind van dit hoofdstuk:
  • Weet je hoe je kunt werken vanuit de zelfregie van de cliënt;
  • Kun je de cliënt motiveren in het vinden van eigen oplossingen;
  • Kun je de zelfredzaamheid van de cliënt stimuleren.

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent zelfregie voor de mensen zelf?


Zelfregie gaat over vier zaken:
Eigenaar
Kracht
Motivatie
Contacten



Slide 17 - Tekstslide


Eigenaar van eigen leven

Zelf keuze laten maken.
Neem de tijd.
Verdeel de keuze in kleine stappen.
Keuzemogelijkheden op een rijtje met gevolgen.
Geef zoveel mogelijk informatie.
Probeer zelf niet te oordelen.
Geef de cliënt het gevoel dat hij het zelf kan.
Accepteer het besluit van de cliënt en geef ondersteuning daar waar dit nodig is.




Slide 18 - Tekstslide


Kracht


  • Vraag naar sterke punten.
  • Vraag hoe zij/hij eerder problemen heeft opgelost.
  • Geef voorbeelden van zaken die hij/zij geleerd heeft.
  • Geef complimenten als iets lukt.
  • Ondersteun wanneer iets niet lukt, maar zoveel mogelijk zelf.
  • Moedig iemand aan nieuwe dingen te proberen.





Slide 19 - Tekstslide


Motivatie

Motivatie is het gevoel dat je nodig hebt om aan iets te beginnen en dat ook af te maken.
  • Vraag wat er goed is gegaan in hun leven.
  • Vraag wat ze een goed gevoel geeft.
  • Vraag wat je voor hen zou mogen toveren.
  • Geef de tijd.
  • Oordeel niet.
  • Ondersteun waar nodig.
  • Benoem het plezier wat je ziet als ze erover vertellen.






Slide 20 - Tekstslide


Contact


  • Je helpt mensen bij het opzoeken van oude contacten.
  • Je probeert samen het contact te herstellen na ruzie.
  • Je helpt de cliënt in actie te komen om zelf mensen te zoeken.







Slide 21 - Tekstslide


Zelfredzaamheid


Zelfredzaam is dat mensen zichzelf kunnen redden, voor zichzelf kunnen zorgen. Hij/zij gaat zelfstandig door het leven, weet zichzelf te redden.


Doe je iets zelfstandig, dan voelt dat goed.

Belangrijk is dat je als begeleider cliënten stimuleert zelf dingen te doen.
Stimuleren betekent aanmoedigen.                                    






Slide 22 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- terugkijken op de vorige les (hoofdstuk 1)
- Uitleg Hoofdstuk 3
- Maak 3.1 t/m 3.5
- Praktijk: Hoofdstuk 2 deelopdracht 1, 2, 3. 

Slide 23 - Tekstslide

Doelstellingen hebben we dit bereikt?

  • Aan het eind van dit hoofdstuk:
  • Weet je hoe je kunt werken vanuit de zelfregie van de cliënt;
  • Kun je de cliënt motiveren in het vinden van eigen oplossingen;
  • Kun je de zelfredzaamheid van de cliënt stimuleren.

Slide 24 - Tekstslide