Les 2 verdieping Herhalen plus voltooid deelwoord

Grammatik
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatik

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les weet je hoe je het voltooid deelwoord in het Duits maakt
Wiederholung zwakke werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Extra oefening
Onderstreep in de volgende zinnen het persoonlijk voornaamwoord of het onderwerp en schrijf de juiste uitgang achter de stam van het werkwoord.
1. Montag (fahren)........ wir nach Köln.
2. Ich (gehen)...... jedes Jahr nach Köln zum Weihnachtsmarkt.
3. Was (machen)......du dann?
4. Klaus (kommen)........ auch mit.
5. Petra und Leon (finden)...... Weihnachtsmärkte auch sehr schön.
6. Tanja (besuchen)..... dann ihre Freunde.
7. (Kommen)......ihr auch nach Köln?

Slide 3 - Tekstslide

Wiederholung
Regelmäßige Verben


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

STAP 2




Persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

STAP 3




Uitgang

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
wohnen           

Ich _____________ in den Niederlanden.   
Wo ________________ du?                                
Ihr ____________________ in Deutschland.
                     

Slide 10 - Tekstslide

SAMENVATTING

1. Stam (-en /-n)
2. persoonlijk voornaamwoord (idewis)
3. Uitgangen ((fe) esttenten)
                           

Slide 11 - Tekstslide

nu......voltooid deelwoord

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Er zijn uitzonderingen!!!
Werkwoorden die eindigen op -ieren krijgen geen ge-
telefonieren wordt telefoniert dus zonder ge- 
Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d of t krijgen een extra e dus stam + et antworten wordt geantwortet

Slide 14 - Tekstslide

üben, üben, üben

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Slide 17 - Link

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n

Slide 18 - Quizvraag

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
Partytent
B
feesttenten
C
circustent
D
feestenten

Slide 19 - Quizvraag

du (finden)
A
findet
B
finde
C
findst
D
findest

Slide 20 - Quizvraag

ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 21 - Quizvraag

er (kommen)
A
komt
B
kommt
C
kommst
D
kommen

Slide 22 - Quizvraag


ich (hören)
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 23 - Quizvraag


ihr (kaufen)
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 24 - Quizvraag


du (besuchen)
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 25 - Quizvraag

Ik kan regelmatige werkwoorden in de juiste vorm zetten
A
Ja
B
Ik snap het, maar moet nog een beetje oefenen
C
Ja, natürlich! Ist ja super einfach!
D
Ik snap het nog niet

Slide 26 - Quizvraag

Hausaufgaben:
Maak de zinnen.
Gebruik indien nodig je aantekeningen

Slide 27 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes. Kijk goed naar het persoonlijk voornaamwoord. Let op staan ook voltooid deelwoorden tussen.
1. (besuchen)......... du gern deine Großeltern?
2. Was habt ihr Weihnachten (machen).........?
3. Wir (kochen) ........immer sehr viel.
4. Und ich (bekommen).........Geschenken.
5. Mehmet und Dieter (kommen)....... auch noch?
6. Letztes Jahr hat es Weihnachten (schneien)....... .

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide