regelmatige werkwoorden Duits
1 / 33
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Noem de 9 persoonlijke voornaamwoorden in het Duits!
Slide 2 - Woordweb
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
0
Slide 15 - Video
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Link
Slide 18 - Link
Slide 19 - Link
Slide 20 - Tekstslide
Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n
Slide 21 - Quizvraag
Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
Partytent
B
feesttenten
C
circustent
D
feestenten
Slide 22 - Quizvraag
du (finden)
A
findet
B
finde
C
findst
D
findest
Slide 23 - Quizvraag
ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt
Slide 24 - Quizvraag
er (kommen)
A
komt
B
kommt
C
kommst
D
kommen
Slide 25 - Quizvraag
ich (hören)
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen
Slide 26 - Quizvraag
ihr (kaufen)
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft
Slide 27 - Quizvraag
du (besuchen)
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Tekstslide
Maak het voltooid deelwoord van spielen
A
spielte
B
gespielt
C
gespield
D
spielten
Slide 30 - Quizvraag
Voltooid deelwoord van:
füttern
füttern
A
gefüttert
B
gefütterd
C
gefütert
D
gefüttern
Slide 31 - Quizvraag
Ik kan regelmatige werkwoorden in de juiste vorm zetten
A
Ja
B
Ik snap het, maar moet nog een beetje oefenen
C
Ja, natürlich!
Ist ja super einfach!
D
Ik snap het nog niet
