2HVd - lezen les 4

Nederlands 
Welkom 2HVd!
Pak je leesboek. 



1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Welkom 2HVd!
Pak je leesboek. 



Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
  • Bespreken huiswerk
  • Start met hoofdstuk 2 van Lezen
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdzaken en kernzinnen
Hoofdzaken: 
Belangrijkste zaken in een tekst (niet zo belangrijk = bijzaak).
Vind je op voorkeursplaatsen (inleiding/slot).

Staat vaak in kernzin van een alinea. 
Kernzin: 1e, 2e of laatste zin in alinea. 

Slide 3 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 5 van H1 Lezen

Slide 4 - Tekstslide

Bespreken opdracht 5
1 Wat is de bron van de tekst?
2 Wat is het onderwerp?
5. In welke 2 opeenvolgende zinnen staat de belangrijkste informatie van alinea 1 en 2 samen?
7. Wat zijn 3 oorzaken van globalisering?
8. Welke 3 groepen landen vormen samen een soort wereldsysteem?

Slide 5 - Tekstslide

1 een tekst uit een schoolboek
2 globalisering
5 in de laatste twee zinnen van alinea 2
7 (1) Vanaf 1975 zijn er steeds multinationale ondernemingen: grote bedrijven met fabrieken en kantoren in meerdere landen. (2) Er zijn steeds minder handelsbelemmeringen, vooral vanaf 1990. (3) De afstanden tussen gebieden worden kleiner dankzij moderne communicatiemiddelen, maar vooral door sneller en goedkoper vervoer met schepen, treinen, vrachtwagens en vliegtuigen.
 8 (1) centrumlanden (de meest ontwikkelde landen), (2) semiperiferie (half-ontwikkelde landen, die al een eind op weg zijn in hun ontwikkeling) en (3) periferie (niet ontwikkelde landen, die achterblijven in hun ontwikkeling)
 

Slide 6 - Tekstslide

Start Lezen hoofdstuk 2
Tekstverbanden en signaalwoorden

Pak je laptop en open LessonUp.

Slide 7 - Tekstslide

Lees de zinnen
De weg is spiegelglad. Daarom lopen de kinderen heel voorzichtig naar school.
De weg is spiegelglad. Daardoor gaan veel fietsers op de brug onderuit.

Wat is het verschil?


Slide 8 - Tekstslide

Lees de zinnen
Max' buurjongen is fanatiek aan het drummen. Daarom doet Max oordoppen in.

Max' buurjongen is fanatiek aan het drummen. Daardoor kunnen ze elkaar bij Max thuis niet verstaan. 

Wat is het verschil?


Slide 9 - Tekstslide

Pak je laptop
En ga naar LessonUp. 

Slide 10 - Tekstslide

Welke tekstverbanden ken je nog (denk aan De Brug)?

Slide 11 - Woordweb

Eerdere tekstverbanden
Chronologisch verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband

Slide 12 - Tekstslide

Nieuwe tekstverbanden
Concluderend tekstverband
Redengevend tekstverband
Oorzakelijk tekstverband

Slide 13 - Tekstslide

Het concluderend verband 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Signaalwoorden: dus, kortom, dat houdt in, concluderend, al met al

Voorbeeld: 
Kortom, het is belangrijk om je huiswerk te maken.  

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een concluderend verband
A
Conclusie uit eerdere informatie uit de tekst
B
Waarom iemand iets doet of vindt
C
Waardoor iets gebeurt

Slide 15 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een concluderend verband?
A
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
B
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
C
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 16 - Quizvraag

Het redengevend verband

Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden daarvoor is, dankzij


Voorbeeld:

Hij heeft die trui uitgezocht omdat hij van geel houdt.


Slide 17 - Tekstslide

Wat is een redengevend verband
A
Conclusie uit eerdere informatie uit det tekst
B
Waardoor iets gebeurt
C
Waarom iemand iets doet of vindt

Slide 18 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een redengevend verband
A
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
B
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
C
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al

Slide 19 - Quizvraag

Het oorzakelijk verband
Let op! Lijkt veel op redengevend, maar hier gaat het om een oorzaak waar zelf je geen invloed op hebt. 

Signaalwoorden: doordat, dankzij, als gevolg van, dat komt door

Voorbeeld: 
Doordat het regent, worden de straten nat.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een oorzakelijk verband?
A
Waarom iemand iets doet of vindt
B
Waardoor iets of iemand iets vindt
C
Conclusie uit eerdere informatie uit de tekst

Slide 21 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een oorzakelijk verband
A
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
B
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
C
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 22 - Quizvraag


Tekstverbanden
oefenen

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?

Slide 24 - Open vraag

Iedereen in 2 havo/vwo maakt altijd zijn huiswerk. Kortom, die zorgen van de ouders vallen allemaal wel mee.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband

Slide 25 - Quizvraag

Ik ga niet naar het feestje. De reden hiervoor is dat ik haar helemaal niet aardig vind.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband

Slide 26 - Quizvraag

Dankzij de regen van de afgelopen dagen, zijn de planten weer helemaal opgebloeid.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband

Slide 27 - Quizvraag

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Concluderend
Redengevend
al met al
dat houdt in
daarom
want

Slide 28 - Sleepvraag

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook

Slide 29 - Sleepvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1 en 2 van Lezen Hoofdstuk 2 (bladzijde 42 - 44)

Slide 30 - Tekstslide