Beeldspraak en stijlfiguren

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Starten                                                                                                        5 min.
Instructie beeldspraak                                                                      10 min.  Lezen verhaal blz. 9                                                                             10 min.
Maken opdracht 6 blz. 20                                                                 15 min.
Quiz

 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Herhalen zinsontleding.
Maken opdracht 1, 2 blok 1 grammatica

Slide 3 - Tekstslide

Doelen
Je kan vijf soorten beeldspraak opnoemen.
Je kan deze vijf soorten herkennen in een tekst.
Je weet weer hoe je zinnen ontleed.

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijking
Je vergelijkt iets met iets anders omdat er overeenkomst is. Het beeld wordt ingeleid door ‘als’ of een vorm van het werkwoord ‘lijken’.

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijking met als

Hij is zo sloom als een slak.
Lachen als een boer die kiespijn heeft.
Hij ging er als een haas vandoor.

Slide 6 - Tekstslide

Vergelijking zonder als
Je kamer lijkt wel een kloostercel.

Zijn hoofd, een biet, sprak boekdelen.

Slide 7 - Tekstslide

Metafoor
Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is

Slide 8 - Tekstslide

Metafoor
Hij zit aan de voet van de berg.

'Wat een wildernis is het hier.'

Ik heb vlinders in mijn buik.

Slide 9 - Tekstslide

Metafoor
Kijk de zon gaat onder, het meer staat in brand.

Wat zit jij mistig te kijken.

Slide 10 - Tekstslide

Let op!
Deze kamer lijkt wel een zwijnestal.

"Wat een zwijnestal is het hier."

Slide 11 - Tekstslide

Personificatie- 
Iets wordt voorgesteld als een levend mens.
De winter strooit zijn eerste vlokken uit.
De studie toont aan dat jongeren minder slapen dan vroeger.
De wind floot door de takken.
Roken heeft mijn hart gestolen.


Slide 12 - Tekstslide

Metonymia
 
Bij een metonymia geef je iets direct de naam van iets omdat er een ander verband dan overeenkomst is.

Slide 13 - Tekstslide

Metonymia
Gisteren dronk hij een glaasje te veel.
Er zijn in Rome drie Rembrandts gestolen.
Geef me de vijf, zei de vrouw.

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Lees het verhaal op blz. 9 
 Maak opdracht 6 op blz. 20.
Hoe? In stilte.
Tijd? 25 min.
Klaar? Lees in de classroom de samenvatting over zinsontleding.  




Slide 15 - Tekstslide

Soms lacht de toekomst je toe.
A
Metonymia
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Personificatie

Slide 16 - Quizvraag

Dat schaap heeft zich laten beetnemen.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking zonder als
D
Metonymia

Slide 17 - Quizvraag

Zij is een angstige haas.
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymia

Slide 18 - Quizvraag

Ik tel even de neuzen of iedereen er is.
A
Metafoor
B
Metonymia
C
Vergelijking met als
D
Personificatie

Slide 19 - Quizvraag

Doelen behaald?

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
2 tijdschriften meenemen.

Slide 21 - Tekstslide