H69 Fictie: tijd

Donderdag 26 september
Lezen hoofdstuk 10 
Uitleg verteltijd/vertelde tijd
Aantekening
Werken aan je opsporingsbericht
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Donderdag 26 september
Lezen hoofdstuk 10 
Uitleg verteltijd/vertelde tijd
Aantekening
Werken aan je opsporingsbericht

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal
Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 

Slide 2 - Tekstslide

Chronologisch - Niet-chronologisch
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze ook hebben plaatsgevonden. 
Voorbeeld: Dagboek van Anne Frank

Een verhaal is niet-chronologisch als de schrijver midden in een verhaal begint. de lezer komt er pas langzaam achter wat er gebeurt is. 
Voorbeeld: boeken van Mel Wallis de Vries

Slide 3 - Tekstslide

Vertelde tijd - verteltijd 
Vertelde tijd: de tijdsperiode van een verhaal (bijvoorbeeld: twee minuten - twee jaar).


Verteltijd: Elk verhaal heeft een bepaalde lengte: woorden, zinnen, bladzijden (150 woorden, 2 minuten leestijd).

Slide 4 - Tekstslide

Versnelling - vertraging
Een verhaal kan versneld worden door een sprong te maken in de tijd. Opeens gaat het verhaal na twee jaar verder (op de volgende bladzijde).

Een verhaal kan vertraagd worden door een bepaalde scene lang te laten voortduren gedurende het boek. Meestal worden de personages en de ruimte uitgebreid beschreven. 

Slide 5 - Tekstslide

Flash forward - Flash back
flash forward: ook wel vooruitwijzing genoemd. De lezer krijgt een tip over wat er verderop in het verhaal gebeurt.

flashback: wanneer een personage terugkijkt in de tijd (terugblik). Dit kan uitgebreid zijn, maar ook in een paar regels gebeuren. 

LET OP: in beide gevallen wordt de chronologie van het verhaal onderbroken. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

In deze scene is gebruik gemaakt van
A
flash forward
B
versnelling
C
vertraging
D
flashback

Slide 8 - Quizvraag

‘Gisteren was Robin gegaan, vandaag zou zij vertrekken’.

Is hier sprake van:
A
flasback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 9 - Quizvraag

Ze zou ’s avonds weglopen. Ze hoefde alleen nog maar de rest van de dag door te komen.

Is hier sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 10 - Quizvraag

Het viel niet op dat Anna niet kwam ontbijten. In de avond zou ze weglopen. Om 12 uur klom ze uit haar bed, douchte lang en sloop naar beneden.

Hier is sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforwad

Slide 11 - Quizvraag

Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal.
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Aantekening
Chronologisch: het verhaal wordt verteld op volgorde van de gebeurtenissen
Vertelde tijd: de tijdsperiode van een verhaal (bv. twee minuten - twee jaar).
Verteltijd: de lengte: woorden, zinnen, bladzijden (150 woorden, 2 minuten leestijd).
flash forward: ook wel vooruitwijzing genoemd. 

flashback: wanneer een personage terugkijkt in de tijd (terugblik). 

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Opsporingsbericht Huiswerk 1 oktober. Inleveren in Magister.learn

Slide 14 - Tekstslide