Les 02 - Voegwoorden en werkwoorden in samengestelde zinnen
Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les:
- welke soorten voegwoorden er zijn;
- welke woordsoorten nog meer als voegwoord kunnen dienen;
- hoe we werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les:
- welke soorten voegwoorden er zijn;
- welke woordsoorten nog meer als voegwoord kunnen dienen;
- hoe we werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen.
Slide 1 - Tekstslide
Voegwoorden
In de afgelopen periode hebben we het gehad over samengestelde zinnen. De enkelvoudige zinnen die samen zo'n samengestelde zin vormen, moeten op een of andere manier aan elkaar worden geplakt. Dit doen we vaak met voegwoorden.
We onderscheiden twee soorten voegwoorden
Slide 2 - Tekstslide
Nevenschikkende voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden koppelen twee hoofdzinnen of twee bijzinnen aan elkaar. De nevenschikkende voegwoorden die we kennen zijn: en, dus, maar, of en want.
Slide 3 - Tekstslide
Onderschikkende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden koppelen een hoofdzin en een bijzin aan elkaar. Voorbeelden zijn: aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, opdat, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra.
Slide 4 - Tekstslide
Andere woordsoorten
Ook woorden van andere woordsoorten kunnen worden gebruikt om zinnen aan elkaar te 'plakken'. Denk hierbij aan:
vragende voornaamwoorden, bijwoorden, voorzetsels en het telwoord 'hoeveel'
Slide 5 - Tekstslide
Ik weet nog niet of ik met je meega naar de film.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord
C
Bijwoord
D
Voorzetsel
Slide 6 - Quizvraag
We gaan morgen tennissen of naar het strand.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord
C
Bijwoord
D
Voorzetsel
Slide 7 - Quizvraag
Ik zou graag van u willen weten op wie u gaat stemmen tijdens de komende verkiezingen.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord
C
Bijwoord
D
Voorzetsel
Slide 8 - Quizvraag
Onderschikkend of nevenschikkend voegwoord? De jongen speelt gitaar, maar hij kan het nog niet zo goed.
A
onderschikkend
B
nevenschikkend
Slide 9 - Quizvraag
Is het een onderschikkend of nevenschikkend voegwoord? Meliz gaat naar haar neef, want die viert zijn verjaardag.
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend
Slide 10 - Quizvraag
Nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord? Ik kon je niet whatsappen, want de batterij van mijn telefoon was leeg.
A
ns. vgw.
B
os. vgw.
Slide 11 - Quizvraag
In welke zin zie je een nevenschikkend voegwoord?
A
Ik weet nog niet of ik morgen naar oma ga.
B
Hoewel ik de hele dag heb gewerkt, heb ik maar € 10 verdiend.
C
Ik wil graag weer hardlopen of ik ga een boek schrijven.
D
Ik heb wel een droom, maar die deel ik niet met jullie.
Slide 12 - Quizvraag
Weet jij hoe die man daar heet?
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord
C
Bijwoord
D
Vragend voornaamwoord
Slide 13 - Quizvraag
Kun jij me vertellen wie mij kan helpen dat probleem op te lossen?
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord
C
Bijwoord
D
Vragend voornaamwoord
Slide 14 - Quizvraag
Ik heb geen idee hoeveel leerlingen zich voor die excursie hebben ingeschreven.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord
C
Bijwoord
D
Telwoord
Slide 15 - Quizvraag
Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen
Zoals we weten zijn er drie soorten werkwoorden: hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden.
Sommige mensen vinden het lastig om deze werkwoorden te benoemen als er sprake is van een samengestelde zin.
Slide 16 - Tekstslide
Hoe gaan we te werk?
Als er sprake is van een samengestelde zin, maken we er enkelvoudige zinnen van. Dit doen we door de zin(nen) in een andere tijd te zetten. Op die manier veranderen de persoonsvormen. Er zijn evenveel zinnen als persoonsvormen. Vervolgens verdelen we de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.
Slide 17 - Tekstslide
En dan?
Als het laatst overgebleven werkwoord een vorm is, van zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken, dunken, heten of voorkomen is het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord.
In alle andere gevallen is het overgebleven werkwoord een zelfstandig werkwoord.
Slide 18 - Tekstslide
Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord
Slide 19 - Quizvraag
Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord
Slide 20 - Quizvraag
Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord
Slide 21 - Quizvraag
Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord
Slide 22 - Quizvraag
Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord
Slide 23 - Quizvraag
Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord
Slide 24 - Quizvraag
Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord
Slide 25 - Quizvraag
Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd.