In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2
verbanden
Slide 1 - Tekstslide
timer
1:00
Hoe werkt inklemmen bij een machtsverband?
Slide 2 - Woordweb
De waarde van een aandeel van mevr. Piep stijgt exponentieel.
Wat is de procentuele toename van dit aandeel?
waarde=25×1,15t
timer
1:00
Slide 3 - Open vraag
Stel hiernaast zie je een lineair verband. Welk aantal komt er dan onder het getal 3 te staan?
A
324
B
583,2
C
260
D
340
Slide 4 - Quizvraag
Welk verband zie je hiernaast?
A
wortelverband
B
exponentieel verband
C
lineair verband
D
machtsverband
Slide 5 - Quizvraag
Hoe werkt inklemmen bij het berekenen van de halveringstijd?
Slide 6 - Woordweb
Stel hiernaast zie je een exponentieel verband.
Welk aantal komt er dan onder het getal 3 te staan?
A
324
B
583,2
C
260
D
340
Slide 7 - Quizvraag
Hoe bepaal je de groeifactor, bij een exponentieel verband, in een tabel?
Hoe bepaal je de groeifactor, bij een exponentieel verband, in een tabel?
Slide 8 - Open vraag
De inhoud van een bol kun je berekenen met de formule.
Bereken de inhoud van een bol met straal = 3cm.
Rond af op een geheel getal.
I=34×π×r3
Slide 9 - Open vraag
Bij een ijsberg die smelt en in het begin 60 000 ton weegt hoort de onderstaande formule. G= gewicht in tonnen. t is de tijd in maanden. Bereken in de hoeveelste maand de ijsberg helemaal gesmolten zal zijn.
G=60000−900t−105t2−t3
Slide 10 - Open vraag
De waarde van een aandeel van mevr. Piep stijgt exponentieel.
Wat is de percentuele toename van dit aandeel?
waarde=25×1,15t
Slide 11 - Open vraag
De waarde van een aandeel van mevr. Piep stijgt exponentieel.
Wat is de begin waarde van dit aandeel?
waarde=25×1,15t
Slide 12 - Open vraag
Bij een ijsberg die smelt en in het begin 60 000 ton weegt hoort de onderstaande formule. G= gewicht in tonnen. t is de tijd in maanden. Bereken hoeveel ton er na 1 jaar ongeveer over is.
G=60000−900t−105t2−t3
A
32352 ton
B
58994 ton
Slide 13 - Quizvraag
Lise staat op een uitkijktoren. Het verband geeft het verband tussen kijkafstand en ooghoogte. k is kijkafstand in km, h is ooghoogte in m.
Bereken de kijkafstand als h=9m. Rond af op 1 decimaal.
k=1,4×√π×h
A
7 km
B
7,4 km
C
22 km
D
22,3 km
Slide 14 - Quizvraag
Stel de formule op bij de tabel hiernaast. Geef de macht aan met een ^ dakje.
Slide 15 - Open vraag
Lise staat op een uitkijktoren. Het verband geeft het verband tussen kijkafstand en ooghoogte. k is kijkafstand in km, h is ooghoogte in m.
Bereken de ooghoogte als k=12km. Rond af op geheel getal.