Grammar Schooltrip

The Future
  • De toekomst maak je op twee manieren:
  • Met Will
  • Met To be going to
  • I will go on holiday this summer.
  • I am going to go on holiday this summer.
  • Wat is nou het verschil??



1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

The Future
  • De toekomst maak je op twee manieren:
  • Met Will
  • Met To be going to
  • I will go on holiday this summer.
  • I am going to go on holiday this summer.
  • Wat is nou het verschil??



Slide 1 - Tekstslide

Will
  • voorspellingen, beloftes of aannames
  • Je weet niet zeker 

  • We will stop having Corona this summer (voorspelling)
  • I will come to your party, I promise (belofte)
  • He will start work when he finishes school (aanname)
  • Je kunt ook zeggen We’ll / I’ll /He’ll


Slide 2 - Tekstslide

To be going to 
  • als je eerder al besloten hebt iets te gaan doen
  • bij dingen waarvan je zeker weet dat ze in de toekomst gaan gebeuren

  • They are going to eat pasta tonight (gepland)
  • We are all going to die one day (onvermijdelijk)
  • Je kunt ook zeggen They’re … / We’re …


Slide 3 - Tekstslide

Ontkenningen met to be going to.
  • Je maakt zinnen met to be going to ontkennend door het woordje not toe te voegen.
  •   
  • We are not going to celebrate.
  • not staat tussen are en going to in
  • Verkorten: 2 manieren
  • She’s not going to be here. / She isn’t going to be here.

Slide 4 - Tekstslide

Ontkenningen met will
  • not komt achter will (uitspraak met nadruk op not)
  • It will definitely not be there!
  • Verkorten: will not is won’t

Slide 5 - Tekstslide

The present simple in the future 
  • Heel soms gebruik je de present simple om de toekomst aan te geven
  • Dat is meestal bij tijden die in een vast schema staan
  • The train leaves at 3 o’clock
  • He has an appointment at 2pm
  • School starts at 9am




Slide 6 - Tekstslide

Jennifer ........... to Singapore in November. (to travel)
A
is going to travel
B
will travel

Slide 7 - Quizvraag

I think Ben ............. tickets for the train ride today. (to book)
A
is going to book
B
will book

Slide 8 - Quizvraag

We ........................ at a luxurious hotel. Dad booked it. (to stay)
A
are going to stay
B
will stay

Slide 9 - Quizvraag

Kris and I ................. to a football match in England when we graduate. (to go)
A
are going to go
B
goes
C
will go

Slide 10 - Quizvraag

The bus .................. from Amstelstation at 5pm.
A
is going to leave
B
will leave
C
leaves

Slide 11 - Quizvraag

Prepositions
Prepositions zijn voorzetsels

Die zijn er van PLAATS van BEWEGING en van TIJD

Slide 12 - Tekstslide

prepositions
of 
Place

Slide 13 - Tekstslide

Prepostions
of 
movement

Slide 14 - Tekstslide

Let op!!!
Bij een vervoersmiddel gebruik je altijd BY !!!!

By car
By plane
By bike
MAARRRRR!!!!
Als je loopt is het altijd ON FOOT!


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

I backpacked .............. several countries in Africa.
kies: in - in front of - next to - on - between - at - off - through - to - by.

Slide 17 - Open vraag

I stood ......the Table Mountain and enjoyed the view.
kies: in - in front of - next to - on - between - at - off - through - to - by.

Slide 18 - Open vraag

I walked .......... the tunnel
kies: in - in front of - next to - on - between - at - off - through - to - by.

Slide 19 - Open vraag

First I went there ....... bus and continued ...... foot
kies: on - by - at - with - in

Slide 20 - Open vraag

welke drie prepositions zijn er?
Vul aan: van p..... , van b....... . en van t.....

Slide 21 - Open vraag