Overal 4.3 Radioactief verval



Hoofdstuk 4
Paragraaf 3

Radioactief verval
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les



Hoofdstuk 4
Paragraaf 3

Radioactief verval

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Huiswerk bespreken
Leerdoelen
Herhalen
Uitleg
Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Hoofdstuk 4 - Chemie 
Paragraaf 4 - Straling 
 
Opgaven: 92, 93, 95, 97, 100, 102, 103, 110, 111, 112


Vragen?

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Leerdoelen:
  • Je leert dat kernstraling schade kan veroorzaken in atomen en moleculen;
  • Je leert wat het verband is tussen de tijd en de sterkte van een radioactieve bron. 

Slide 4 - Tekstslide

Doordringend vermogen
Alfastraling: klein doordringend vermogen.

Bètastraling: groter doordringend vermogen

Gammastraling: groot doordringend vermogen. 


Ander woord voor doordringend vermogen is dracht

Slide 5 - Tekstslide

Ioniserend vermogen
Ioniserende straling is straling die schade veroorzaakt aan atomen en moleculen van de stof waar het doorheen gaat. 



Alfastraling: groot ioniserend vermogen.

Bètastraling: kleiner ioniserend vermogen

Gammastraling: klein ioniserend vermogen. 



Slide 6 - Tekstslide

De verschillende soorten straling hebben een verschillend doordringend vermogen.
Welke stralingssoort gaat wel door de opperhuid heen, maar bereikt niet de organen?
A
Alfastraling
B
betastraling
C
gammastraling

Slide 7 - Quizvraag

Niet alle soorten straling zijn even gevaarlijk.

Welke straling is het minst gevaarlijk bij bestraling van buitenaf?

A
Alfastraling
B
Betastraling
C
Gammastraling

Slide 8 - Quizvraag

Halveringsdikte
Gammastraling kan heel ver in een stof doordringen. Een maat voor het doordringend vermogen van gammastraling is de halveringsdikte.

Slide 9 - Tekstslide

Halfwaardetijd
De hoeveelheid radioactieve stof wordt na verloop van tijd steeds kleiner. 

De halfwaardetijd is van een radioactieve stof is de tijd die het duurt totdat nog de helft van de instabiele atoomkernen over is.

Een ander woord voor halfwaardetijd is halveringstijd. 

Slide 10 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.  
  1. Zoek de halveringstijd op.
  2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.

Slide 11 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.  
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen 
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.




Tijd (dagen)
0
Massa (mg)
32

Slide 12 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.  
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen 
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.




Tijd (dagen)
0
8
Massa (mg)
32

Slide 13 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.  
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen 
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.




Tijd (dagen)
0
8
Massa (mg)
32
16

Slide 14 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.  
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen 
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.




Tijd (dagen)
0
8
16
Massa (mg)
32
16

Slide 15 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.  
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen 
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.




Tijd (dagen)
0
8
16
Massa (mg)
32
16
8

Slide 16 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.  
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen 
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.




Tijd (dagen)
0
8
16
24
Massa (mg)
32
16
8

Slide 17 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.  
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen 
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.




Tijd (dagen)
0
8
16
24
Massa (mg)
32
16
8
4

Slide 18 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.   
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen  
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.


Tijd (dagen)
0
8
16
24
32
Massa (mg)
32
16
8
4

Slide 19 - Tekstslide

Vraag halveringstijd
Bij een schildklieronderzoek wordt 32 mg van de radioactieve isotoop jood-131 in het bloed van de patiënt gespoten.   
         1. Zoek de halveringstijd op = 8 dagen  
         2. Bereken na hoeveel dagen er nog maar 2 mg over is.


Tijd (dagen)
0
8
16
24
32
Massa (mg)
32
16
8
4
2

Slide 20 - Tekstslide

Je hebt 90 gram stikstof-13.
a. Wat is de halfwaardetijd van stikstof-13?
b. Na hoeveel minuten heb je nog maar 2,8 gram stikstof-13 over?

Slide 21 - Open vraag

Opgaven
Overal (niet het chemie boek)
Hoofdstuk 4
Paragraaf 3

Opgaven: 60, 61, 62, 63 & 64

Slide 22 - Tekstslide