Fictie: ruimte

Fictie en non-fictie

Fictie Verzonnen beelden en/of teksten 
over mensen en gebeurtenissen die 
niet echt bestaan. 

Non-fictie Niet verzonnen teksten en/of beelden 
over de werkelijkheid, met feiten over echte mensen 
en gebeurtenissen.

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Fictie en non-fictie

Fictie Verzonnen beelden en/of teksten 
over mensen en gebeurtenissen die 
niet echt bestaan. 

Non-fictie Niet verzonnen teksten en/of beelden 
over de werkelijkheid, met feiten over echte mensen 
en gebeurtenissen.

Slide 1 - Tekstslide

Realistisch en niet-realistisch
Realistisch verhaal Een verzonnen verhaal dat lijkt op de 
werkelijkheid, dat in de werkelijkheid zou kunnen gebeuren, 
maar niet echt heeft plaatsgevonden.

Niet-realistisch verhaal Verhalen waarin 
dingen gebeuren die in werkelijkheid 
niet echt kunnen gebeuren of 
ongeloofwaardig zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Realistisch en niet-realistisch
Realismelijn

Een verhaal kun je ergens plaatsen op de realismelijn.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdpersoon

Een hoofdpersoon herken je aan de volgende dingen:


  • wordt uitgebreid beschreven
  • het grootste deel 'beleef' je vanuit de ogen van dit personage
  • het doel van het boek is het oplossen van een groot 
       probleem of een belangrijke opdracht van dit personage

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Medespelers en figuranten
Bijfiguren kun je onderverdelen in medespelers en figuranten.

Medespelers
Medespelers spelen een rol in het verhaal, maar minder groot dan die van de hoofdpersoon.
Figuranten 
Figuranten komen enkel voorbij, worden enkel genoemd in het verhaal, maar spelen geen rol in het verhaal.
.

Slide 7 - Tekstslide


Helpers


helpt de hoofdpersoon het probleem op te lossen.



Tegenstanders


maakt het de hoofdpersoon moeilijk

Medespelers kunnen helpers of tegenstanders zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Enkele karaktereigenschappen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Ontwikkeling personages

Ontwikkeling In een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder, volwassen. Ze veranderen van karakter, van gedrag. Ze komen tot inzichten, verwerken wat ze hebben meegemaakt.

Ze kunnen ook van rol wisselen: van helper naar tegenstander of andersom. 



Slide 12 - Tekstslide

Personages leren kennen
Je kunt personen op verschillende manieren leren kennen. Direct of indirect.

Direct De informatie over de personages wordt letterlijk in de tekst verwerkt.

Indirect Je moet de informatie zelf afleiden uit wat personages doen, zeggen, denken of uit wat anderen over hem zeggen of denken.

Slide 13 - Tekstslide

Direct
"Stephanie is een lange, mooie vrouw met verbazingwekkende artistieke capaciteiten."

De schrijver vertelt expliciet (duidelijk, nadrukkelijk) dat Stephanie een lange, mooie vrouw is. 

Slide 14 - Tekstslide

Indirect
"Ik keek naar Aaron terwijl zijn gezicht wit werd en zijn handen trilden terwijl ze over de telefoon hingen."

De lezer neemt aan dat Aaron boos is omdat zijn gezicht wit werd en zijn handen trilden. Wanneer de lezer informatie afleidt uit hij/zij leest, is dit een indirecte karakterisering.

Slide 15 - Tekstslide

Indirect
"Hé Sarah, bedankt dat je mij die outfit hebt gegeven, het moet duur zijn geweest."

Er wordt niets over Sarah gezegd. In plaats daarvan leidt de lezer informatie af ut de dialoog. Dat haar vriendin haar bedankt, suggereert dat ze een goede vriendin is. Dat haar vriendin zegt dat het duur moet zijn geweest, zou kunnen zeggen dat Sarah geld heeft, of erg gul is.

Slide 16 - Tekstslide

Fictie - ruimte
Doel:
Je leert hoe een schrijver spanning creëert met ruimtelijke beschrijvingen. 

Slide 17 - Tekstslide

Ruimte
* Ruimte is de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, waarin personages zich bewegen. 
* Onder ruimte verstaan we niet alleen fysieke ruimtes, zoals een slaapkamer of een park, maar alle omschrijvingen over de omgeving. 

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeelden:
Voorwerpen: flikkerende lampen, een kerstboom, een ambulance voor de deur.
Geluiden: geraas van verkeer, een tikkende klok, een glas dat kapot valt.
Weer en seizoenen: stralende zon, miezer, bittere vrieskou. 
Tijdperken: het heden, een jaar (1940), een verre toekomst.
Culturen: typische Japanse gerechten, personages met een dialect, jongerencultuur. 


Slide 19 - Tekstslide

Beschrijven van ruimtes in een verhaal
Een schrijver beschrijft ruimtes omdat dit een functie heeft in het verhaal, bijvoorbeeld om gebeurtenissen te omschrijven of om een bepaalde sfeer weer te geven.
Een ruimtebeschrijving kan ook spanning creëeren doordat het juist contrasteert met de beschreven gebeurtenissen. 

Slide 20 - Tekstslide

  • Meestal in een paar woorden of een zin weer te geven
  • Is eigenlijk de kortste samenvatting die je van het boek kunt geven.
  • Mogelijke thema's: oorlog, reizen, op zoek naar geluk, geheugenverlies (Boy 7), pestgedrag (Spijt), overwinnen van jezelf enz.
Thema van een verhaal

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

  • Boeken van dezelfde soort
  • Welke overeenkomsten hebben boeken van dezelfde   soort?
  • Bijvoorbeeld: oorlog/thriller/ spanning/romantiek
  • Wat is het genre van Harry Potter?
Genre van een boek

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

  • Chronologisch
  • Flashback
  • Flashforward
  • Als de schrijver met tijd speelt, kan het boek meer   spanning krijgen
  • Hoe speelt de schrijver met tijd in het boek Boy 7?
Tijd

Slide 25 - Tekstslide