Summary of Tenses

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Summary of the tenses p. 85

Present simple

Present continuous

Past simple

Past continuous

To be going to

Will

Present perfect

Past perfect

Present Simple

Feiten, gewoonten, regelmatige gebeurtenissen, tijdschema's.

I / you / we / they + hele werkwoord

He / she / it  + hele werkwoord + -s

He always walks to football practice.

Present Continuous

nu iets bezig is of afspraken in de nabije toekomst waarvan de tijd/plaats vast staat

am / is / are + hele werkwoord + -ing

At the moment we are studying for the test

Past Simple

In het verleden gebeurt en afgelopen

Regelmatig: hele werkwoord + -ed

Onregelmatig: 2e rijtje blz. 153

The snow was beautiful last Saturday.

Past Continuous

Nadruk ligt op duur: iets was in de verleden een tijdje aan de gang.

I / he / she / it + was + hele werkwoord + -ing

You / we / they + were + hele werkwoord + -ing

I was watching Netflix all night.

To be going to

Als iets in de toekomst van plan of een voorspelling doet met bewijs.

am / is / are + going to + hele werkwoord

He is going to ask her on a date.

Will

iets aanbieden, beloftes, aankondigingen, besluiten of een voorspelling zonder bewijs

Will / won't + hele werkwoord

I won't buy any more shirts this month, I promise.

Present Perfect

Wanneer iets in het verleden is begonnen en je het resultaat nu merkt (nog bezig is)

I / you / we / they + have + voltooid deelwoord

He / she / it + has + voltooid deelwoord

Regelmatig: hele werkwoord + ed

Onregelmatig: 3e rijtje blz. 153

Past Perfect

Aan te geven wanneer iets eerder gebeurt is dan iets anders

Had + voltooid deelwoord

Regelmatig: hele werkwoord + ed

Onregelmatig: 3e rijtje blz. 153

When he arrived at the party, she had already left.

Present Simple:
Pick the example of the present simple.

1. I was walking in the park.
2. I walked in the park.
3. I walk every day.
4. I am walking there.

Present Continuous:
Pick the example of the present continuous.

1. He was working late.
2. He is working late.
3. He worked late.
4. He has worked late.

Past Simple:
Pick the example of the past simple:

1. She was living in the city.
2. She lived in the city.
3. She has lived in the city.
4. She has been living in the city.

Past Continuous:
Pick the example of the past continuous:

1. They were living in poverty.
2. They are living in poverty.
3. They lived in poverty.
4. They have been living in poverty.

Let's practice some more:

Exercise 11 + 12 on page 13 in workbook B