Een lange verandering die ervoor zorgde dat de mensen beter hun land konden bewerken.
B
Een korte verandering die ervoor zorgde dat de mensen boer werden.
C
Een lange verandering die ervoor zorgde dat de mensen boer werden.
D
Een korte verandering die ervoor zorgde dat mensen van steen gereedschappen konden maken
Slide 8 - Quizvraag
Waarom is de landbouwrevolutie geen echte revolutie.
A
Omdat elders in de wereld nomaden bleven bestaan.
B
Omdat het over landbouw gaat en niet over politiek.
C
Revoluties vonden alleen plaats in de 18e eeuw.
D
De overstap naar sedentair bestaan duurde duizenden jaren.
Slide 9 - Quizvraag
k.a. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
plm. 3500 v.C. stedelijke gemeenschappen aan Tigris en Eufraat
landbouwoverschot --> nijverheid en handel
bestuur
ontstaan schrift.
Slide 10 - Tekstslide
Noem 3 kenmerken van een vroeg-stedelijke gemeenschap
Slide 11 - Open vraag
Wanneer tijdvak 2, Grieken en Romeinen?
A
3000 v.Chr. tot 500 n.Chr
B
3000 v.Chr. tot 100 n.Chr
C
100 v. Chr tot het jaar 0
D
Prehistorie - 1500
Slide 12 - Quizvraag
Tijdvak 2
Grieken en Romeinen
3000 v.C. - 500 n.C.
Oudheid
Slide 13 - Tekstslide
Het icoon voor tijdvak 2 is een tempel. Voor welke culturen waren tempels kenmerkend?
A
Grieken
B
Grieken en Romeinen
C
Romeinen
D
Voor geen van beiden
Slide 14 - Quizvraag
k.a. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
Griekenland bestond uit stadstaten --> landbouwstedelijke samenleving
bestuursvormen: monarchie, tirannie, aristocratie
509 v.C. Atheense democratie
filosofen op zoek naar antwoorden --> verstand --> wetenschappelijk denken
Slide 15 - Tekstslide
Wat is de Griekse benaming voor een stadstaat.
A
polis
B
demos
C
aristocratie
D
ostracisme
Slide 16 - Quizvraag
k.a. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
Plm. 750 v.C. ontstaan Rome
Door veroveringen uitbreiding tot machtig rijk
1e eeuw V.C. --> keizerrijk
strak georganiseerd, Pax Romana
romanisering
Slide 17 - Tekstslide
Wie was Julius Caesar?
eerste romeinse keizer
griekse generaal
romeinse tiran
romeinse dictator
onderkoning van Egypte
Slide 18 - Poll
k.a. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
500- 323 v.C. klassieke periode Griekse stadstaten
Romeinen zagen Griekse bouwkunst als voorbeeld
Grieks-Romeinse mengcultuur --> klassiek
Slide 19 - Tekstslide
Welk KA hoort bij deze afbeelding?
A. De Griekse wetenschap en politiek B. De klassieke vormentaal C. De groei van het Romeinse imperium D De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 20 - Quizvraag
Welk begrip hoort bij deze afbeelding?
A
Ontwikkeling van wetenschappelijk denken
B
Imperium Romanum
C
Volksverhuizingen
D
Investituurstrijd
Slide 21 - Quizvraag
k.a. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
1e eeuw v. Chr. confrontaties Romeinen vs Galliërs en Germanen
bewaking Romeinse limes
Overname Romeinse cultuur
476 val West-Romeinse Rijk
Oost-Romeinse Rijk bleef bestaan --> Byzantijnse Rijk
Slide 22 - Tekstslide
k.a. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
1200 v.C. ontstaan jodendom
geloof in 1 god
Romeinen veroveren Palestina
1e eeuw ontstaan christendom
christenen weigeren Romeinse keizer als god te vereren
391 christendom staatsgodsdienst RR
Slide 23 - Tekstslide
Het geloof in 1 god, noemen we ....
Slide 24 - Open vraag
Tijdvak 3...
A
500-1500
B
100-500
C
500-2022
D
500-1000
Slide 25 - Quizvraag
Tijdvak 3
Monniken en Ridders
500-1000
(Vroege) Middeleeuwen
Slide 26 - Tekstslide
Welke zin klopt? Van oudheid naar middeleeuwen was een overgang....
A
van agrarisch urbaan naar agrarisch
B
van agrarisch naar agrarisch urbaan
C
van agrarisch naar ubaan
D
van urbaan naar agrarisch
Slide 27 - Quizvraag
Waarom wordt Karel de Grote de vader van Europa genoemd?
A
Hij liet iedereen dezelfde taal spreken en schrijven
B
Iedereen betaalde in zijn rijk met dezelfde munt
C
Hij veroverde heel Europa
D
Hij verenigde verschillende landen binnen Europa in een rijk onder zijn gezag
Slide 28 - Quizvraag
k.a. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam
7e eeuw
Profeet Mohammed
622 gevlucht uit Mekka
Kaäba heiligdom
verovering Mekka
Snelle verspreiding
Slide 29 - Tekstslide
Naast de islam, bestonden al 2 monotheïstische godsdiensten. Welke waren dit?
Slide 30 - Open vraag
k.a. De vrijwel volledige vervanging in W-Eur van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
Na val West Romeinse Rijk--> landbouwsamenleving
Bescherming landheer
horige boeren
Domein --> zelfvoorzienend
hofstelsel
Slide 31 - Tekstslide
k.a. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
politiek systeem (leenman - leenheer)
vazallen zweren trouw
uitlenen van land
verbrokkeling van macht
Slide 32 - Tekstslide
Het feodalisme was een politiek systeem. Wat was het hofstelsel?
A
een cultureel systeem
B
een sociaal systeem
C
een godsdienstig systeem
D
een economisch systeem
Slide 33 - Quizvraag
k.a. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
Tijdens Romeinse Rijk ontstaan
Germaanse volkeren niet christelijk
koning Clovis in 496 gedoopt
geestelijken nuttig voor bestuur
koningen beschermden geestelijken
missionarissen verspreiding christendom
Slide 34 - Tekstslide
Missionaris Bonifatius bekeert mensen tot Christendom in NL: bij welk KA hoort hij?
A
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
B
verspreiding van het christendom in geheel Europa
C
het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
D
het ontstaan en verspreiden van Islam
Slide 35 - Quizvraag
Wanneer tijdvak 4?
A
500-1500
B
1000-1500
C
200-1000
D
1500-2000
Slide 36 - Quizvraag
tijdvak 4
Tijd van steden en staten
1000-1500
(Late) Middeleeuwen
Slide 37 - Tekstslide
Welke ontwikkelingen zorgden ervoor dat het tijdvak van steden en staten het tijdvak van monniken en ridders opvolgt?
Slide 38 - Open vraag
k.a. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarsch-urbane samenleving.
1000 herleving landbouwstedelijke samenleving
Landbouwoverschot
Meer gehandeld
Steden komen op --> ambachtslieden & handelaren
Slide 39 - Tekstslide
k.a. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
stadsrechten kopen (herkennen aan de stadsmuur)
bestuur in handen van schout en schepenen
Stad trok veel mensen (o.a. horigen) aan
Slide 40 - Tekstslide
Wat is géén hanzestad?
A
Zwolle
B
Kampen
C
Utrecht
D
Zutphen
Slide 41 - Quizvraag
k.a. Het begin van staatsvorming en centralisatie.
vorsten breiden hun macht uit
bestuur vanuit één centraal punt
dezelfde wetten en regels
ambtenaren
Frankrijk
meer politieke eenheid
Slide 42 - Tekstslide
k.a. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
1054 Oosters Schisma
1075 ruzie paus & keizer
investituurstrijd
1122 oplossing aanstellen geestelijken
Slide 43 - Tekstslide
Wat was de inzet van de investituurstrijd?
A
De vraag wie er de macht had over het Duitse Rijk
B
De vraag wie zich pontifex maximus (hoogste priester) mocht noemen
C
De vraag wie er bisschoppen mocht benoemen
D
De vraag wie de hoogste macht had binnen de kerk
Slide 44 - Quizvraag
Twee uitspraken: 1. Het feodalisme hoort meer bij de Vroege Middeleeuwen (500-1000) dan bij de Late Middeleeuwen (1000-1500).
2. Door de invoering van staatsvorming en centralisatie wordt de macht van de koning in de Late Middeleeuwen alsmaar zwakker.