Examentraining CE1

Examentraining voor CE 1
Onderwerpen die aan bod komen:
- voortplanting
- celkenmerken
- bloedsomloop + bloedvaten
- bloem
- nieren
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examentraining voor CE 1
Onderwerpen die aan bod komen:
- voortplanting
- celkenmerken
- bloedsomloop + bloedvaten
- bloem
- nieren

Slide 1 - Tekstslide

Voortplanting

Slide 2 - Tekstslide

Een eicel van een vrouw wordt bevrucht. Twee weken later menstrueert de vrouw. Is de vrouw nog zwanger?
A
Ja ze is nog zwanger
B
Nee ze is niet meer zwanger
C
Dat kan je niet weten
D
Ze is nooit zwanger geweest

Slide 3 - Quizvraag

een vrouw kan zwanger worden
A
14 dagen na de 1e dag van de menstruatie
B
tijdens de menstruatie
C
28 dagen na de menstruatie
D
7 dagen na de menstruatie

Slide 4 - Quizvraag

Is er bij een kruising sprake van geslachtelijke voortplanting of van ongeslachtelijke voortplanting?
A
Geslachtelijke Voortplanting
B
Ongeslachtelijke Voortplanting

Slide 5 - Quizvraag

Een man is gesteriliseerd. Maakt deze man nog zaadcellen aan? En testosteron?
A
Alleen nog zaadcellen
B
Alleen nog testosteron
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 6 - Quizvraag

De voortplantingscellen van de man zijn...
A
Zaadcellen
B
Sperma

Slide 7 - Quizvraag

Vindt bij deze aardbeiplant
geslachtelijke voortplanting plaats?
En ongeslachtelijke voortplanting?
A
alleen geslachtelijk
B
alleen ongeslachtelijk
C
allebei
D
geen van beiden

Slide 8 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting? voortplanting door:
A
Stekken
B
Bollen
C
Bloemen
D
Knollen

Slide 9 - Quizvraag


Voortplanting lieveheerstbeestje
A
BIOTISCH
B
ABIOTISCH

Slide 10 - Quizvraag

Wat is ongeslachtelijke voortplanting?
A
Voortplanting door seks
B
Voortplanting zonder seks
C
Voortplanting zonder geslachtscellen
D
Voortplanting met geslachtscellen

Slide 11 - Quizvraag

ongeslachtelijke voortplanting is met
A
eicellen
B
stuifmeelkorrels
C
beide
D
beide niet

Slide 12 - Quizvraag

De functie van bloemen is voortplanten
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent voortplanten?
A
Het hebben van seks
B
Dat is een ander woord voor masturberen
C
Kinderen krijgen
D
Planten in een grotere pot stoppen

Slide 14 - Quizvraag

Celkenmerken

Slide 15 - Tekstslide

Cel onderdelen

Celkern
Celmembraan
Celwand
Vacuole
Bladgroenkorrels
Cytoplasma



Slide 16 - Tekstslide

Welk celonderdeel vindt je alleen bij plantencellen?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celwand

Slide 17 - Quizvraag

Zie afbeelding. Bij welk preparaat kun
je bladgroenkorrels bekijken?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quizvraag

Je ziet hier een huidmondjes
Zijn P en Q hetzelfde weefsel?
A
Ja ze liggen tegen elkaar aan
B
Ja ze hebben dezelfde vorm
C
Nee ze hebben een andere bouw en functie

Slide 19 - Quizvraag

Waar in een plantencel bevinden zich de bladgroenkorrels?
A
In de vacuole
B
In de celkern
C
In het cytoplasma
D
Tegen de celwand aan

Slide 20 - Quizvraag

In welk deel vindt fotosynthese
plaats?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 21 - Quizvraag

Bloedsomloop + bloedvaten

Slide 22 - Tekstslide

Dubbele bloedsomloop
Het bloed gaat tweemaal door het hart in twee verschillende bloedsomlopen.
De kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop.

Slide 23 - Tekstslide

3 typen bloedvaten
Slagader
Haarvat
Ader

Slide 24 - Tekstslide

Bloedvaten benoemen
Uitzonderingen
- Aorta
- Holle aders
- Poortader 

Slide 25 - Tekstslide

Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechter-
boezem
Rechter-kamer
Linker-
boezem
Linker-kamer

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is de stroomrichting van de kleine bloedsomloop?
1.
2
3.
4.
5.
Rechterkamer
Longslagader
Longen
Longader
Linkerboezem

Slide 27 - Sleepvraag

Ader
Slagader
Haarvat

Slide 28 - Sleepvraag

Slagader
Ader
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Dunne slappe wand
Kleppen over de gehele lengte
Kleppen alleen bij het hart
Bloed stroomt snel
Bloed stroomt langzaam

Slide 29 - Sleepvraag

Hoe heet bloedvat P?
A
Linkerlongader
B
Linkerlongslagader
C
Rechterlongader
D
Rechterlongslagader

Slide 30 - Quizvraag

Hartfalen wordt behandeld met medicijnen. De hoeveelheid medicijnen hangt af van de bloeddruk van de patiënt. Om voortdurend de bloeddruk te meten kan een apparaatje aangebracht worden in het bloedvat dat bloed vanuit het hart naar de longen vervoert.

Hoe heet het bloedvat dat bloed vanuit het hart naar de longen vervoert? En behoort dit bloedvat tot de kleine of tot de grote bloedsomloop?
A
Longader, grote
B
Longader, kleine
C
Longslagader, grote
D
Longslagader, kleine

Slide 31 - Quizvraag

Hoe heet bloedvat Q?
A
Leverader
B
Leverslagader
C
Poortader

Slide 32 - Quizvraag

Bloemen

Slide 33 - Tekstslide

onderdelen bloem

Slide 34 - Tekstslide

Bestuiving
Bestuiving
Wanneer stuifmeel van een meeldraad op de stempel van een stamper terechtkomt,
heet dit bestuiving.

Bestuiving door insecten->insectenbloem
Bestuiving door de wind-> windbloem

Slide 35 - Tekstslide

Bestuiving

Slide 36 - Tekstslide

Bevruchting

Na bevruchting:


Eicel --> kiem


Zaadbeginsel --> zaad


Vruchtbeginsel --> vrucht

Slide 37 - Tekstslide

Verspreiding van zaden
door plant zelf         door wind        door dieren

Slide 38 - Tekstslide

Rozen gaan slap hangen als er verstoppingen in de vaten van de stengel voorkomen. Twee typen vaten zijn bastvaten en houtvaten.

Gaat een roos eerder slap hangen bij verstopping in de bastvaten of bij verstopping in de houtvaten?
A
Houtvaten
B
Bastvaten

Slide 39 - Quizvraag

Waar ontstaan stuifmeelkorrels?
A
2
B
3
C
4
D
6

Slide 40 - Quizvraag

Je ziet hier een mannelijk en een vrouwelijk deel van de bloem. Welk deel geeft een stamper aan?
A
1
B
2
C
3

Slide 41 - Quizvraag

Uit welk onderdeel zou een
vrucht kunnen ontstaan?
A
2
B
3
C
4
D
6

Slide 42 - Quizvraag

Op de afbeelding zie je een stamper.
Hoe heet deel P?
A
Helmknop
B
Stijl
C
Stempel
D
Vruchtbeginsel

Slide 43 - Quizvraag

Nieren

Slide 44 - Tekstslide

nier
nierschors

niermerg

nierbekken
Nierschors
Nierschors: Zorgt voor het afscheiden van water en afvalstoffen. Dit noem je urine.
Niermerg
Niermerg: Zorgt voor het afscheiden van water en afvalstoffen, dit noem je urine.
Nierbekken
verzamelt de urine. 
Nierslagader en nierader
Nierslagader: Brengt het bloed naar de nieren. 
Nierader: brengt het bloed van de nieren richting het hart. 

Slide 45 - Tekstslide

Welke letter geeft het nierbekken aan?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 46 - Quizvraag

Met welke letter wordt
niermerg aangegeven?
Met welke letter wordt de
nierslagader aangegeven?
A
1 = P / 2 = R
B
1 = S / 2 = R
C
1 = Q / 2 = R
D
1 = Q / 2 = T

Slide 47 - Quizvraag

Zelf oefenen!
Ga naar:
1. biologiepagina.nl en bekijk de filmpjes van Joost
2. examensite.nl

Thema's om te oefenen: 
Organen en cellen - voorplanting en ontwikkeling - regeling - zintuigen -planten - ecologie- voeding en vertering-gaswisseling-transport - opslag, uitscheiding en bescherming

Slide 48 - Tekstslide