mavo4 H7 opslag, uitscheiding en bescherming H6 - Transplantaties en bloedtransfusies


    Thema 7: opslag, 
uitscheiding en bescherming


7
.6 - transplantaties en bloedtransfusies 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les


    Thema 7: opslag, 
uitscheiding en bescherming


7
.6 - transplantaties en bloedtransfusies 

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen..
7.5 - Afweer

Slide 2 - Tekstslide

Aan de buitenkant van een
ziekteverwekker vind je...
A
Antistoffen
B
Antigenen
C
Enzymen
D
Antilichamen

Slide 3 - Quizvraag

Als reactie op een ziekteverwekker maakt een witte bloedcel....
A
Antigenen
B
Antistoffen
C
Antibiotica

Slide 4 - Quizvraag

Bij passieve immunisatie wordt iemand ingeënt met een verzwakte ziekteverwekker
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Van welk type bescherming is er sprake bij bescherming door maagzuur?
A
Algemene afweer
B
Specifieke afweer
C
Natuurlijke immuniteit
D
Actieve immunisatie

Slide 6 - Quizvraag

Bij bescherming door een vaccinatie is er GEEN sprake van bescherming door...
A
Specifieke afweer
B
Natuurlijke immuniteit
C
Kunstmatige immuniteit
D
Actieve immunisatie

Slide 7 - Quizvraag

Afweerreactie bij transplantaties
Bij een transplantatie wordt een weefsel of orgaan vervangen. 

Als dit weefsel of orgaan van een donor afkomstig is dan krijg je een afweerreactie

Eiwitten (antigenen) op de cellen van het getransplanteerde weefsel of orgaan worden herkend als lichaamsvreemd. Het lichaam gaat antistoffen maken tegen deze antigenen. 

Slide 8 - Tekstslide

organen en weefsels

Slide 9 - Tekstslide

Bloedtransfusie
Bij bijvoorbeeld een ongeluk kun je bloed van een ander ontvangen: bloedtransfusie

Ook hier is er kans op een afstotingsreactie. 

Een patiënt moet bij voorkeur bloed ontvangen van een donor met dezelfde bloedgroep.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Bloedgroepen
Op de celmembranen van bloedcellen kunnen bloedfactoren voorkomen. Dit zijn lichaamsvreemde stoffen voor iemand die deze bloedfactoren niet heeft. 

  • Bloedfactor A
  • Bloedfactor B

Welke bloedfactoren je wel/niet hebt bepaald welke bloedgroep je hebt. 

Slide 12 - Tekstslide

Bloedgroepen: A, B, AB en 0

Slide 13 - Tekstslide

In het bloedplasma zitten antistoffen tegen de bloedfactoren die bij deze persoon zelf niet op de rode bloedcellen voorkomen.

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer er bloed gegeven wordt aan iemand met antistoffen tegen de bloedfactoren van deze persoon, klonteren de rode bloedcellen samen.

Slide 15 - Tekstslide

Bloedgroepbepaling

Bij een bloedgroepbepaling wordt serum gebruikt.

  • Serum met anti-A   ->  antistoffen tegen A
  • Serum met anti-B  ->   antistoffen tegen B
  • (Serum met antiresus)

Voorbeeld: 

Iemand heeft bloedgroep B. 
Deze persoon heeft dus bloedfactor B en antistoffen tegen A (anti-A). Met anti-A serum gebeurt er niets. Het anti-B serum (antistoffen tegen bloedfactor B) bindt aan de bloedcel. Bloed gaat klonteren. 



Serum
Vloeistof met antistoffen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide


Maken opdracht 29 tm 31, 34, 37

timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

oefenen
  1. Oefen met de bloedgroepen door het uitvoeren van bloedgroepbepalingen: https://www.bioplek.org/animaties/bloed/bloedgrbepalingx.html
    (of google bioplek bloedgroepen)



Slide 22 - Tekstslide

Lastige onderdelen

Slide 23 - Woordweb