7.6 - Transplantaties en bloedtransfusies

Thema 7: opslag, 
uitscheiding en bescherming


7
.6 - transplantaties en bloedtransfusies 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Thema 7: opslag, 
uitscheiding en bescherming


7
.6 - transplantaties en bloedtransfusies 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen

  • Uitleg 7.6
  • Opdrachten

Leerdoelen: 
Je kunt beschrijven welke bloedgroepen er zijn en hoe deze bepaald worden.

Slide 2 - Tekstslide

Afweerreactie bij transplantaties
Bij een transplantatie wordt een weefsel of orgaan vervangen. 

Als dit weefsel of orgaan van een donor afkomstig is dan krijg je een afweerreactie

Eiwitten (antigenen) op de cellen van het getransplanteerde weefsel of orgaan worden herkend als lichaamsvreemd. Het lichaam gaat antistoffen maken tegen deze antigenen. 

Slide 3 - Tekstslide

Bloedtransfusie
Bij bijvoorbeeld een ongeluk kun je bloed van een ander ontvangen: bloedtransfusie

Ook hier is er kans op een afstotingsreactie. 

Een patiënt moet bij voorkeur bloed ontvangen van een donor met dezelfde bloedgroep.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Bloedgroepen
Op de celmembranen van bloedcellen kunnen bloedfactoren voorkomen. Dit zijn lichaamsvreemde stoffen voor iemand die deze bloedfactoren niet heeft. 

  • Bloedfactor A
  • Bloedfactor B

Welke bloedfactoren je wel/niet hebt bepaald welke bloedgroep je hebt. 

Slide 6 - Tekstslide

Bloedgroepen: A, B, AB en 0

Slide 7 - Tekstslide

In het bloedplasma zitten antistoffen tegen de bloedfactoren die bij deze persoon zelf niet op de rode bloedcellen voorkomen.

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer er bloed gegeven wordt aan iemand met antistoffen tegen de bloedfactoren van deze persoon, klonteren de rode bloedcellen samen.

Slide 9 - Tekstslide

Bloedgroepbepaling

Bij een bloedgroepbepaling wordt serum gebruikt.

  • Serum met anti-A   ->  antistoffen tegen A
  • Serum met anti-B  ->   antistoffen tegen B
  • (Serum met antiresus)

Voorbeeld: 

Iemand heeft bloedgroep B. 
Deze persoon heeft dus bloedfactor B en antistoffen tegen A (anti-A). Met anti-A serum gebeurt er niets. Het anti-B serum (antistoffen tegen bloedfactor B) bindt aan de bloedcel. Bloed gaat klonteren. 



Serum
Vloeistof met antistoffen

Slide 10 - Tekstslide

Opdrachten
  1. Oefen met de bloedgroepen door het uitvoeren van bloedgroepbepalingen: https://www.bioplek.org/animaties/bloed/bloedgrbepalingx.html
    (of google bioplek bloedgroepen)
  2. Maak opdrachten 29 t/m 31 van 7.6


Slide 11 - Tekstslide

Lastige onderdelen

Slide 12 - Woordweb