Oefenen toetsstof 2H/V

H1, Materiaal en Techniek
Waarmee (materiaal) en Hoe (techniek) is het werk gemaakt? 
En waaraan (kenmerken) kan je dat zien?
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Beeldende vormingMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H1, Materiaal en Techniek
Waarmee (materiaal) en Hoe (techniek) is het werk gemaakt? 
En waaraan (kenmerken) kan je dat zien?

Slide 1 - Tekstslide

H1, Materiaal en Techniek
Waarmee (materiaal) en Hoe (techniek) is het werk gemaakt? 
En waaraan (kenmerken) kan je dat zien?

Slide 2 - Tekstslide

Deze afbeelding is:
A
Geschetst met potlood
B
Geschetst met houtskool
C
Getekend met pen en inkt
D
Getekend met krijt

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Deze afbeelding is:
A
Geschilderd met olieverf
B
Getekend met krijt
C
Geschilderd met acrylverf
D
Gedrukt met gekleurde inkt

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Deze tekening is gemaakt met houtskool. Kies twee kenmerken: (meerdere antw. mogelijk)
A
-Fijne lijnen -Zwarte kleur
B
-Uitgeveegde vlakken (doezelen) -Korrelige lijnen
C
-Zwarte kleur -Grove lijnen
D
-Diepe kleurvlakken -Korrelige lijnen

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Dit is een waterverfschilderij.
Waar herken je dat aan?
Kies de juiste 3 kenmerken.
A
-Niet dekkend -Heldere, volle kleuren -Kwaststreken zichtbaar
B
-Vloeiende lijnen -Felle kleuren -Matte verf
C
-Glanzend -Dekkend -Waterig uiterlijk
D
-Matte verf -Waterige lijnen en vlekken -Ondergrond zichtbaar

Slide 9 - Quizvraag

H2 Vorm
Basisvormen en vormsoorten

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Welke basisvormen herken je?
A
Bol, kubus, balk, driehoek
B
Cirkel, vierkant, rechthoek, driehoek
C
Kubus, balk, piramide, cirkel
D
Driehoek, bol, vierkant, balk

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Welke vormsoorten zijn hier van toepassing?
A
-Gesloten -Organisch -3D -Abstract
B
-Open -Geometrisch -3D -Abstract
C
-Open -Geometrisch -2D -Figuratief
D
-Gesloten -Organisch -2D -Figuratief

Slide 14 - Quizvraag


Maurrizio Cattelan,
 'Him'
 2011

Slide 15 - Tekstslide

Op dit beeld zijn de vormsoorten: figuratief, 3D en gesloten van toepassing.
Wat is het effect van deze vormsoorten op de voorstelling? Kies de beste omschrijving.
A
Hitler lijkt net echt, lijkt om vergeving te vragen, heel menselijk, klein en nietig door gesloten houding
B
Heel realistisch, maar iets kleiner, lijkt boete te doen door gesloten houding. Bescheidenheid, nietig.
C
Hitler lijkt net echt, zit rechtop en straalt daarom macht uit.
D
Verhoudingen kloppen niet, door houding en plaatsing wordt hij belachelijk gemaakt.

Slide 16 - Quizvraag

H3 Compositie
Compositie= de plaatsing van de beeldelementen over het vlak.
Je gaat hierbij uit van de hoofdvoorstelling. 
De kunstenaar bepaalt hiermee de kijkrichting van zijn publiek.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Welke compositiegrondvorm herken je?
(meerdere goede antw. mogelijk)
A
Driehoekscompositie
B
Verticale compositie
C
Centraalcompositie
D
Diagonaalcompositie

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Welke begrippen zijn hier van toepassing?
A
Horizontaal, statisch, asymmetrisch
B
Verticaal, dynamisch, symmetrisch
C
Diagonaal, dynamisch, asymmetrisch
D
Centraal, dynamisch, asymmetrisch

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Deze over-all compositie is ook asymmetrisch en dynamisch. Kies de juiste uitleg:
A
Er is overal wat te zien, veel beweging afgebeeld, lijnen kris-kras door elkaar, niet aan beide kanten hetzelfde.
B
Er is niet één aandachtspunt, ritmisch opgebouwd, aan beide zijden hetzelfde.
C
De aandacht wordt naar het midden getrokken, lijnen kris-kras door elkaar, niet aan beide kanten hetzelfde.
D
Beeld is opgebouw van linksonder naar rechtsboven, er is sprake van ritme, het werk is aan beide zijden hetzelfde.

Slide 23 - Quizvraag

H4 Ruimte
Ruimtelijkheid, ruimtesuggestie en werkelijke ruimte... 
Kun jij ze uit elkaar houden? 
Soms zet de kunstenaar (de) ruimte in, soms vormt de ruimte zelf het kunstwerk!

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Je ziet hier een beeld van Bernini.
Is hier sprake van hoge of lage plasticiteit?
A
Hoge plasticiteit
B
Lage plasticiteit

Slide 26 - Quizvraag

Welk begrip hoort niet in het rijtje?
A
Overlapping
B
Afsnijding
C
Groot/klein
D
Vogelperspectief

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Welke perspectiefvorm zie je op deze foto?
A
Eenpuntsperspectief
B
Tweepuntsperspectief
C
Kikvorsperspectief
D
Vogelperspectief

Slide 29 - Quizvraag

H5 Licht
Licht en Schaduw zijn onlosmakelijk verbonden.
De kunstenaar kan licht inzetten om ons iets duidelijk te maken. Ook zijn er lichtkunstenaars.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Welke begrippen horen bij het voorgaande schilderij?
A
Kunstlicht, hard licht, licht/donkercontrast.
B
Kunstlicht, zacht licht, strijklicht.
C
Natuurlijk licht, hard licht, meelicht
D
Natuurlijk licht, zacht licht, zijlicht

Slide 32 - Quizvraag


Is dit eigenschaduw of slagschaduw?
A
Eigenschaduw
B
Slagschaduw

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Je ziet hier het werk 'Nighthaws' van E. Hopper. Je ziet een verlichte bar met een donkere straat. Wat is het effect van het lichtgebruik op de voorstelling?
A
De figuren in de bar vallen extra op.
B
De bar lijkt een warme, fijne plek.
C
Het werkt nieuwsgierigheid op.
D
Je voelt je als kijker betrokken.

Slide 35 - Quizvraag

H6 Kleur
Kleursoort, kleurverzadiging en kleurcontrast.
Kleur heeft een groot effect op de sfeer van een kunstwerk.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Welke begrippen horen bij 'de blauwe paarden' van Franz Marc?
A
Primair, kleur-tegen-kleur, verzadigd.
B
Primair, simultaan, verzadigd.
C
Primair, warm-koud, onverzadigd.
D
Primair, complementair, onverzadigd.

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide

In dit schilderij zijn vooral....
A
primaire en secundaire kleuren gebruikt.
B
secundaire en tertiaire kleuren gebruikt.

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Welk kleurcontrast zie je hier?
A
Kleur-tegen-kleur
B
Licht-donker
C
Warm-koud
D
Complementair

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Tekstslide

Van Gogh gebruikt in zijn schilderij koele, onverzadigde kleuren. Wat is hiervan het effect?
A
Het blije gevoel wordt versterkt.
B
Het neutrale gevoel wordt versterkt.
C
Het treurige, uitzichtloze gevoel wordt versterkt.
D
Het boze gevoel wordt versterkt.

Slide 44 - Quizvraag