Relatie, autonomie en competentie

Psychologische basis behoeften
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Psychologische basis behoeften

Slide 1 - Tekstslide

planning:
expert les
casussen
uitleg bpv opdracht
aan de slag met website (indien genoeg tijd)

Slide 2 - Tekstslide

Wat houdt je 'veilig voelen in de klas' in volgens jou?

Slide 3 - Open vraag

Wat houdt emotionele veiligheid in volgens jou?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Een veilige klas is een omgeving waarin leerlingen zich zowel fysiek als emotioneel op hun gemak voelen, waardoor ze optimaal kunnen leren en zich kunnen ontwikkelen.

Fysieke veiligheid: Er is een duidelijke structuur met heldere regels en afspraken.
Pesten, agressie en uitsluiting worden niet getolereerd.
De omgeving is vrij van fysieke gevaren.

Emotionele veiligheid: Leerlingen voelen zich geaccepteerd en gerespecteerd.
Ze durven fouten te maken en hun mening te geven zonder angst voor kritiek.
Er is een positieve en ondersteunende relatie tussen leerlingen en docenten.

De leraar biedt een luisterend oor en zorgt voor een open en veilige sfeer.
Wanneer zowel fysieke als emotionele veiligheid aanwezig is, kunnen leerlingen zichzelf zijn, met vertrouwen leren en goed samenwerken. Een veilige klas draagt bij aan een fijne en effectieve leeromgeving voor iedereen. 














Slide 6 - Tekstslide

Bij een veilig pedagogisch klimaat denk ik aan.......

Slide 7 - Open vraag

Basisbehoeften van een kind
  • geloof in eigen kunnen
  • zelf verantwoordelijkheid
  • erbij horen

Een sterk gevoel of verlangen waaraan voldaan moet worden om je goed te voelen.

Intrinsieke motivatie


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

CAR MODEL
C - Competentie: Het gevoel dat je iets goed kunt. Dit betekent dat een kind zich succesvol en capabel voelt in een situatie. Het is belangrijk dat kinderen merken dat ze iets kunnen en dat ze vertrouwen hebben in hun eigen kunnen.

A - Autonomie: Het gevoel van zelf kunnen kiezen en beslissen. Autonomie draait om het respecteren van de keuzes en wensen van het kind, zodat het kind zelf beslissingen kan nemen en zich niet gedwongen voelt.

R - Relatie: Het gevoel van verbondenheid met anderen. Dit betekent dat het kind zich gezien, gewaardeerd en begrepen voelt door anderen. Goede relaties zijn belangrijk voor het welzijn van een kind.

Slide 10 - Tekstslide

HOE ZIT DIT ERUIT?
Stel je voor dat twee kinderen ruzie hebben over een speelgoedauto. Eén van de kinderen wil de auto niet delen en de ander wordt boos. Met het CAR-model zou je als begeleider het volgende doen:

Competentie: Je helpt het kind dat boos is om een oplossing te vinden, bijvoorbeeld door een beurtensysteem te bedenken voor het spelen met de auto. Zo voelt het kind zich succesvol in het oplossen van het probleem.

Autonomie: Je laat beide kinderen meebeslissen over hoe ze de situatie kunnen oplossen. Je vraagt hen: "Wat kunnen we doen zodat iedereen gelukkig is?" Dit geeft ze de vrijheid om zelf een keuze te maken.

Relatie: Je zorgt ervoor dat beide kinderen zich gehoord en begrepen voelen. Je zegt bijvoorbeeld: "Ik begrijp dat jij boos bent omdat je de auto niet mag gebruiken. Laten we samen kijken naar een oplossing." Zo blijft de vriendschap en het vertrouwen tussen de kinderen behouden.

Kortom, je zorgt ervoor dat de kinderen zich goed voelen over hun eigen oplossing, dat ze zelf mogen kiezen en dat ze elkaar blijven respecteren.
Stel je voor dat twee kinderen ruzie hebben over een speelgoedauto. Eén van de kinderen wil de auto niet delen en de ander wordt boos. Met het CAR-model zou je als begeleider het volgende doen:

Competentie: Je helpt het kind dat boos is om een oplossing te vinden, bijvoorbeeld door een beurtensysteem te bedenken voor het spelen met de auto. Zo voelt het kind zich succesvol in het oplossen van het probleem.

Autonomie: Je laat beide kinderen meebeslissen over hoe ze de situatie kunnen oplossen. Je vraagt hen: "Wat kunnen we doen zodat iedereen gelukkig is?" Dit geeft ze de vrijheid om zelf een keuze te maken.

Relatie: Je zorgt ervoor dat beide kinderen zich gehoord en begrepen voelen. Je zegt bijvoorbeeld: "Ik begrijp dat jij boos bent omdat je de auto niet mag gebruiken. Laten we samen kijken naar een oplossing." Zo blijft de vriendschap en het vertrouwen tussen de kinderen behouden.

Slide 11 - Tekstslide

Zelfbeeld & identiteit

Slide 12 - Woordweb

Professionele beroepshouding
Jij bent de professional. Je hebt een professionele beroepshouding en een voorbeeldfunctie. Ook stimuleer je de interactievaardigheden van kinderen. 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeldfunctie: Jij laat zien hoe je je goed gedraagt, zodat kinderen kunnen leren van jouw voorbeeld.
Voorbeeld: Als je wilt dat kinderen vriendelijk tegen elkaar zijn, dan wees jij zelf ook vriendelijk en geduldig.

Interactieve vaardigheden: Je hebt de vaardigheden om goed met kinderen te praten, luisteren en reageren. Dit helpt kinderen zich begrepen en gerespecteerd te voelen.
Voorbeeld: Als een kind boos is, luister jij goed naar wat het zegt en help je het om rustig te worden door zacht te praten en een oplossing te zoeken.

Slide 14 - Tekstslide

Interactievaardigheden
Van belang zijn:
  • Autonomie respecteren
  • Sensitieve responstiviteit
  • Structureren en grenzen stellen
  • Praten en uitleggen
  • Ontwikkelingstimuleren
  • Begeleiden van interacties

Slide 15 - Tekstslide

AAN DE SLAG
  1. Lees in stilte de stappenplan en je casus door.
  2. Lees je casus hardop en bespreek in je groepje hoe jij zou handelen. Je staat stil bij sensitieve responsiviteit en het CAR model (competentie, autonomie en relatie).
  3. Hoe kan je het volgens jouw groepje nog anders aanpakken? Bespreek dit!

Slide 16 - Tekstslide

reflectie op casussen
- wat viel jullie op?
- hoe was het om rekening te houden met het CAR model?

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht voor stage / bewijsmap
Neem de kijkwijzer mee naar stage en ga eens observeren.
Wat zie je gebeuren? Zet per kijkvraag een kruisje. 
Maak een foto ervan en zet hem in je bewijsmap!
Schrijf ook een samenvatting over wat je hebt geobserveerd: 
Beantwoord daarin: wat valt je precies op? Hoe komt dat? 
Hoe zou je een laag gescoorde punt kunnen aanpakken als OA-er?

Slide 18 - Tekstslide

Wat weet ik nu wat ik nog niet wist? 

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer is er veiligheid voor een kind?

Slide 20 - Woordweb

Wat hebben Relatie, Autonomie & Competentie met elkaar te maken?

Slide 21 - Open vraag