In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Wat ligt er op je tafel?
Kom binnen en ga zitten op jouw plek.
1
WELKOM!
2
Woorden-schrift
Pen
Laptop
Slide 1 - Tekstslide
1. Huiswerk bespreken
2. Herhalen samenstelling
3. Test jezelf!
Vandaag
H1.5 - 10 t/m 14 maken
Woordenlijst 1 en 2 leren
huiswerk
Programma
Slide 2 - Tekstslide
Opdracht 13 op blz. 43
Werkboek
Slide 3 - Tekstslide
Maak een samenstelling met het woord 'school'. Bijvoorbeeld: 'schoolgebouw'
timer
1:30
Slide 4 - Open vraag
Je kent de betekenis van de woorden in lijst 1 en 2;
Je kunt de woorden in je woordenschrift toepassen;
Je kunt een samenstelling herkennen en zelf opschrijven.
LESDOELEN
Slide 5 - Tekstslide
Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
Op tafel: woordenschrift
Slide 6 - Tekstslide
Welke zinnen over samenstellingen zijn waar?
A
Een samenstelling bestaat uit 3 of meer woorden.
B
Soms komen er letters bij
C
Soms gaan er letters af
Slide 7 - Quizvraag
Welke woorden zijn samenstellingen?
A
Tekening
B
Dakgoot
C
Verhuizen
D
vruchtentaart
Slide 8 - Quizvraag
Uit welke woorden bestaat de samenstelling "chipszak"?
Slide 9 - Open vraag
Maak de goede samenstelling: banaan + ijs
Slide 10 - Open vraag
Maak de goede samenstelling: station + hal
Slide 11 - Open vraag
Wat betekent 'onderschatten'?
A
wat er niet is, wat gemist wordt
B
een oordeel geven, zeggen wat je ervan vindt
C
denken dat het minder is dan in werkelijkheid
Slide 12 - Quizvraag
Mijn opa heeft een mooie .............. gehad: eerst was hij leraar, daarna werd hij afdelingsleider en uiteindelijk werd hij zelfs directeur van de school.
Slide 13 - Open vraag
Wat is een paragraaf?
A
een soort keizer
B
ander woord voor hoofdstuk
C
onderdeel in een vliegtuig
D
onderdeel van het hoofdstuk.
Slide 14 - Quizvraag
Wat betekent "het ver schoppen"?
A
goed kunnen voetballen
B
een prijs winnen in de karatesport
C
veel bereiken, veel succes hebben in het leven
D
ergens veel moeite voor doen
Slide 15 - Quizvraag
Schrijf een aantal zinnen en gebruik 'het ver schoppen'.
Slide 16 - Open vraag
Hoe kun je zeggen dat iemand iets 'accepteert dat het zo is'?
A
hij/zij legt zich erbij neer
B
hij/zij is ervan overtuigd
C
hij/zij gaat aan de slag
D
hij/zij onderschat het
Slide 17 - Quizvraag
Schrijf een aantal zinnen en gebruik 'zich neerleggen bij'.
Slide 18 - Open vraag
Fiona twijfelt nooit aan zichzelf. Ze is altijd.....
A
origineel
B
zelfverzekerd
C
populair
D
veelbelovend
Slide 19 - Quizvraag
Welke woorden kende je nog niet zo goed?
Noteer de woorden en de betekenissen in je woordenschrift.
Woordenschrift
Slide 20 - Tekstslide
Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
timer
10:00
Slide 21 - Tekstslide
Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
Na het stil lezen schrijf je kort op wat je hebt gelezen.
Waar? Achterin je woordenschrift
Hoe? Schrijf de datum op en daarna 3 zinnen.
Wat? Wat gebeurde er? Wie heb je leren kennen? Wat viel je op? Wat vraag je je af?
Wat is een leesstukje?
Schrijf ook het bladzijdenummer op!
Slide 22 - Tekstslide
Welke moeilijke woorden heb je vandaag in je woordenschrift geschreven?
Slide 23 - Open vraag
Ruim je je plek op?
We blijven zitten tot de bel gaat.
Schuif je je stoel aan voordat je het lokaal verlaat?
Tot ziens!
Huiswerk:
Slide 24 - Tekstslide
Kan jij een samenstelling bedenken met 3 woorden? Je mag overleggen!