WEBB Herhaling H5 Vragers & Aanbieders

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2022-2023
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2022-2023

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Herhaling H5
  • Extra oefenopgaven H5

Slide 2 - Tekstslide

Positief extern effect
Negatief extern effect

Slide 3 - Tekstslide

Externe effecten, overheidsingrijpen
Extern effect: 
effect als gevolg van 
productie en consumptie --> 
Niet bij de prijs inbegrepen.

Negatieve externe effecten &  
positieve externe effecten

Slide 4 - Tekstslide

Een extern effect wordt niet in de prijs verrekend en is altijd slecht voor de maatschappij
A
dit is juist
B
dit is niet juist

Slide 5 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van een extern effect?
A
Rommel na het concert in de ZiggoDome
B
Bouw van een nieuw stadsplein
C
Rommel na een wedstrijd van FCT buiten het stadion
D
Uitstoot van de fabriek van Tata-steel

Slide 6 - Quizvraag

Als de prijs stijgt,
zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen

Slide 7 - Quizvraag

Prijselasticiteit


De prijselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van de prijs.

Slide 8 - Tekstslide

Elastisch

De vraag is (prijs)elastisch als de vraag relatief sterk reageert op een verandering van de prijs.


Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% stijgen.


Slide 9 - Tekstslide

Inelastisch

De vraag is (prijs)inelastisch als de vraag relatief zwak reageert op een verandering van de prijs.


Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% stijgen.


Slide 10 - Tekstslide

Berekening prijselasticiteit

De prijselasticiteit kun je als volgt berekenen:

                                                                                                 Gevolg    en "GO''                                                                                                   Oorzaak     

                    

Ev tussen 0 en -1: inelastisch

Ev kleiner dan -1: elastisch


Slide 11 - Tekstslide

Als produceren of consumeren leidt tot opbrengsten of kosten bij anderen, spreken we van externe effecten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Prijselasticiteit is -0,5.
Dit betekent dat...
A
Als P -10%, dan Qv +5%
B
Als P +10%, dan Qv +5%
C
Als p met 10 stijgt, Qv met 5 stijgt
D
Als Qv met 10% moet stijgen, prijs met 5% moet dalen

Slide 13 - Quizvraag

Qv = -30P + 300 Prijs: €4 naar €5.
Prijselasticiteit van gevraagde hoeveelheid:
A
-30
B
-1,5
C
-1
D
-0,67

Slide 14 - Quizvraag

Ev = -0,6. Prijs stijgt van €10 naar €12.
Vraag was: 120.000 stuks. Hoeveel is nu de vraag?
A
80.000
B
105.600
C
112.800
D
118.500

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag!
Ga naar Classroom en maak de extra oefenopgave over H5

Slide 16 - Tekstslide

Berekening inkomenselasticiteit

De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:

                                                                                                 Gevolg    en "GO''                                                                                                   Oorzaak     

                    

Ey > 0: normale producten

Ey < 0: inferieure producten


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Bij een primair goed is het verband tussen inkomen en vraag inelastisch
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Bij een luxe goed daalt de vraag als en inkomen stijgt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Inkomen stijgt met 10%, vraag naar goed X stijgt met 15%, dan is er sprake van een...
A
Inferieur goed
B
Primair goed
C
Luxe goed
D
Abnormaal goed

Slide 21 - Quizvraag

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 5%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 22 - Quizvraag

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 20%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 23 - Quizvraag

Het inkomen stijgt met 10%.
Het product is inferieur.

De vraag zal...
A
dalen met 5%
B
niet veranderen
C
stijgen met 5%

Slide 24 - Quizvraag

Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.

Het linker product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 25 - Quizvraag


Lees dit fragment.

Het product is...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 26 - Quizvraag

Bij een luxe goed daalt de vraag als het inkomen stijgt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 5%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 28 - Quizvraag

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 20%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 29 - Quizvraag

Het inkomen stijgt met 10%.
Het product is inferieur.

De vraag zal...
A
dalen met 5%
B
niet veranderen
C
stijgen met 5%

Slide 30 - Quizvraag

Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.

Het linker product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 31 - Quizvraag


Lees dit fragment.

Het product is...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 32 - Quizvraag

Bij een luxe goed daalt de vraag als het inkomen stijgt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag!
Ga naar Classroom en maak de extra oefenopgave over H5

Slide 34 - Tekstslide

Er is sprake van een elastische vraag. De prijs stijgt met 2%.

De vraag zal...
A
met meer dan 2% dalen
B
met minder dan 2% dalen
C
met meer dan 2% stijgen
D
met minder dan 2% stijgen

Slide 35 - Quizvraag

De prijs daalt met 10% en
hierdoor stijgt de vraag met 20%.

Hoe groot is de elasticiteit
en is dit elastisch of inelastisch?
A
Ev = -2 Inelastisch
B
Ev = -2 Elastisch
C
Ev = -0,5 Inelastisch
D
Ev = -0,5 Elastisch

Slide 36 - Quizvraag

De prijs stijgt met 10%.
De elasticiteit is -1.

Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen

Slide 37 - Quizvraag

Stel, de prijs daalt met 5%.
De elasticiteit is -2.

Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%

Slide 38 - Quizvraag