Herhaling Unit 1 - 2kgt

Herhaling Unit 1
- Grammar

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling Unit 1
- Grammar

Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden: one / ones
Vaak kun je een zelfstandig naamwoord vervangen door one wanneer je het herhaalt of wanneer je antwoord geeft op een vraag.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden: one / ones
Which sweater are you going to buy?
The white one.

There are lots of jeans to choose from. 
Which ones do you like best?

Slide 3 - Tekstslide

This new bag is black, my old ........ was green.
A
ones
B
one
C
bags
D
bag

Slide 4 - Quizvraag

These belts are cheaper than the black ........... over there.
A
belt
B
one
C
ones
D
belts

Slide 5 - Quizvraag

Present Continuous
Je gebruikt de present continuous om aan te geven wanneer iets nu aan de gang is.

In de zin staan dan vaak woorden als:
now, right now, at the moment

Slide 6 - Tekstslide

Present Continuous

tegenwoordige tijd van to be (am/are/is)
+
werkwoord + ing


Slide 7 - Tekstslide

I am playing a game.
He/she/it is playing a game.
We/you/they are playing a game.


Am I playing a game?
Is he/she/it playing a game?
Are we/you/they playing a game?
I'm not playing a game.
He/she/it isn't playing a game.
We/you/they aren't playing a game.

Slide 8 - Tekstslide

I ................... (eat) a pizza.
A
are eating
B
am eating
C
eating
D
eat

Slide 9 - Quizvraag

We ................ (walk) to school.
A
is walking
B
walk
C
are walking
D
am walking

Slide 10 - Quizvraag

WH-Questions
Who did this?                                                wie
Whose bag is this?                                     van wie
What is your name?                                    wat
What colour do you like?                          welke
Which do you prefer?                                welke
Where do you come from?                      waar
When does your lesson start?               wanneer
Why are you laughing?                              waarom
How are you today?                                    hoe

Slide 11 - Tekstslide

........... is your favourite colour?
A
What
B
Which
C
Who
D
How

Slide 12 - Quizvraag

............ does he live?
A
What
B
Where
C
Whose
D
Which

Slide 13 - Quizvraag

............. does she feel?
A
Why
B
Who
C
Which
D
How

Slide 14 - Quizvraag

Present Simple
Je gebruikt de present simple wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. In de zin staan dan vaak woorden als: always, never, often, usually, regularly, sometimes 


Slide 15 - Tekstslide

Present Simple
I like him                            I don't like him                     Do I like him?
He/she/it likes him       He/she/it doesn't like him
We/you/they like him   We/you/they don't like him


LET OP!!!! Bij he/she/it komt er een s achter het werkwoord
(SHIT-regel)

Slide 16 - Tekstslide

Hij loopt altijd naar school.

Slide 17 - Open vraag

We often .............(visit) my grandma.
A
visits
B
are visiting
C
visit
D
am visiting

Slide 18 - Quizvraag

must / mustn't
must + hele werkwoord   ->         moeten / kan niet 

I must ask to leave now.

mustn't + hele werkwoord  ->    niet moeten / mogen

You mustn't tell people what to do.

Slide 19 - Tekstslide

I ............... (study) for this test.
A
must study
B
must studies
C
study
D
studies

Slide 20 - Quizvraag

Word order - Place and time
Plaats en tijd komen aan het einde van de zin!
Plaats komt voor tijd!

We can meet at the pool at seven tonight.

Slide 21 - Tekstslide

Ik ga iedere dag naar school.

Slide 22 - Open vraag

Ik ga vanavond naar de bioscoop.

Slide 23 - Open vraag

zevende

Slide 24 - Open vraag

twintigste

Slide 25 - Open vraag

tweede

Slide 26 - Open vraag