6V MAW bespreken SE2

Toetsbespreking
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Toetsbespreking

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Algemene opmerkingen
  • Antwoorden zijn vaak netjes opgebouwd vanuit de ICE-regel
  • Zo niet: start antwoorden met de Introductie van een begrip (wat betekent het), dus niet alleen het begrip zelf.
  • Je kunt dan verderop (na de Context, vaak een citaat) weer aanhaken op (delen van) deze uitleg (vaak bij Explain).
  • Let op: examennorm (ICE) is streng, gaan we hanteren vanaf volgende TW.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Per vraag
- Antwoord
- Attentie


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 1
Antwoord:
(1p) Een juist antwoord bevat:
  •     Het verschil tussen de modernistische en nationalistische school 1
  •     De modernistische school met juiste voorbeelden uit figuur 1 1


VGF: Nationalistische school koppelen aan huidige nationalisten

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 1
De modernistische school beschrijft dat de Nederlandse identiteit in de 19e eeuw door overheidsingrijpen is versterkt (Introduce), zoals het instellen van één taal, geschiedenislessen, nationale feestdagen etc. Je ziet dit terug in figuur 1 bij de taal, Koningsdag, dodenherdenking, Bevrijdingsdag, dagboek Anne Frank. (Cite)  Bij de nationalistische school  is de visie dat een identiteit al eeuwenlang bestaat en ontstaan is door gedeelde herinneringen en tradities (Sinterklaasavond en oliebollen eten). De elementen die de modernistische school ondersteunen, hebben de overhand. Dus in figuur 1 komt vooral de modernistische school naar voren. (Explain)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips: echt vanuit de definities werken! De meesten kenden deze wel redelijk, maar toch op het verkeerde been gezet.
In het examen wordt ALLEEN gekeken naar het 1e ant-woord (als begrip/kenmerk/citaat/...) dat wordt gevraagd.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 2
Antwoord:
Een juist antwoord bevat:
  •     Toelichting van het sociaal constructivistische paradigma 1
  •     Ondersteund met voorbeelden uit de tekst 1
  •     Eventueel ook goed: functionalisme met voorbeeld uit de tekst  2 pt:
VGF: Alleen kenmerken van paradigma geven (het gaat over actoren en consensus, dus sociaalconstructivistisch paradigma) is te weinig, mist de kern van wat het paradigma is.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 2
Binnen het sociaalconstructivisme-paradigma gaat het om de betekenis die actoren toekennen aan de sociale werkelijkheid. (Introduce) Deze betekenisgeving gebeurt in de bron door sociale interacties en interpretaties die het SCP aan het begrip ‘Nederlandse identiteit’. Het SCP zegt dat dit een meervoudig begrip is, -> verschillende betekenissen. Sommige mensen denken eerder aan tradities, anderen eerder aan politieke instituties.(Cite). Door de betekenis die de respondenten (en het SCP) hebben gegeven aan de Nederlandse identiteit kan je zeggen dat het gaat om het sociaalconstructivisme-paradigma.(Explain)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 3
  •   Eén van de volgende sociale instituties met uitleg die voldoet aan de kenmerken (lange traditie, stabiliteit/ veranderlijk, eigen realiteit, berusten op gezag). Keuze uit: Nederlandse taal,  Koningsdag, dodenherdenking, Bevrijdingsdag, pakjesavond en Sinterklaas, oliebollen en appelflappen bij oud & nieuw. 1pt
  •     De koppeling met het kernconcept sociale cohesie 1 pt
  • VGF: De kenmerken van instituties niet toegepast
  • VGF: waarde vrijheid of seksegelijkheid --> gebaseerd op grondwet

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 3
Koningsdag is een voorbeeld van een sociale institutie. Het is een jarenlange traditie dat de verjaardag van het staatshoofd wordt gevierd, over het algemeen is het programma redelijk stabiel (vrijmarkten, muziek etc.), maar kan door de jaren heen wat veranderen (vb. bezoek aan 1 stad ipv 2 steden door de Koning), Koningsdag wordt ieder jaar gevierd, ook als mensen bijvoorbeeld overlijden hiermee toont het aan dat er sprake is van een eigen realiteit en er is sprake van gezag. Mensen accepteren dat Koningsdag gevierd wordt (ook al willen ze het niet vieren).

 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 3
Koningsdag kan de sociale cohesie versterken als sociale institutie. Doordat iedereen in het oranje gaat, ontstaat er een groepsgevoel en hebben mensen het idee lid te zijn van een gemeenschap. Koningsdag keert jaarlijks terug, waardoor het de bindingen sterker en groter in aantal worden.  1pt

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4
Een juist antwoord bevat:
  •     Archetype 1: 35-44 jaar 1pt
  •     Archetype 2: 45-54 jaar 1pt
  •     Archetype 3: 15-24 jaar 1pt
VGF: geen beschrijving bij archetypen
Let op: bij dit soort vragen altijd de groep benoemen die er echt uit springt.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4
    Archetype 1 de leeftijdsgroep 35-44 jaar, omdat 49% van deze groep waarde hecht aan culturele tradities; ook vindt deze groep het belangrijk om de Nederlandse nationaliteit te hebben en een positieve bijdrage te leveren aan de samenleving. 1 pt

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4
    Archetype 2 de leeftijdsgroep 45-54 jaar; 55% van deze groep vindt dat het politieke systeem en wetgeving bijdraagt aan hun identificatie met Nederland. Ook Nederlands spreken (70%) wordt heel belangrijk gevonden door deze groep. 1 pt

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4
    Archetype 3: 15-24 jaar, van deze groep vindt 60% dat Nederlands spreken bijdraagt aan verbondenheid, bij alle andere kenmerken scoren zij onder de 40%. Hier is de meeste diversiteit en minste ‘ankerpunten’ qua identificatie met Nederland. 1 pt

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 5
Antwoord: Met neo-nationalistisch cultureel verzet wordt de beweging bedoeld die zich inzet voor de nationaliteit van een land en voor wat dat land verbindt,
...dat wil zeggen de cultuur of de nationale identiteit. Of:
... bindingen die volgens hen bij de Nederlandse identiteit horen,  1pt

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 6
a. functionele, normatieve en emotionele identificatie (1pt)
b.     Bij emotionele identificatie gaat het altijd om een gevoel van verbondenheid met een groep (Introduce). In tekst 1 gaat het om het gevoel van verbondenheid met het Nederlandse volk. (Context). Dan is er dus sprake van emotionele identificatie (Explain). 1

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 7
Een juist antwoord bevat:

  •     Het hoofdconcept vorming en socialisatie met juiste toepassing op tv-programma en influencer 1
  •     Het begrip socialisatoren  1

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 7
Plastisch Fantastisch is een tv-programma en als onderdeel van de media en een socialisator. Via dit platform krijgen influencers een podium, ook hen kun je als socialisatoren beschouwen.
Via dit tv-programma dragen zij de norm over dat het oké is om plastische chirurgie te gebruiken, zelfs als je jong bent en niets medisch mankeert. Hierdoor beïnvloeden zij kijkers waarbij jonge kijkers nog volop bezig zijn (proces) om uit te vinden wie zij zijn (verwerving van identiteit).

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 8
Een juist antwoord bevat:

  •     Correcte uitleg paradox verzelfstandiging versus verafhankelijking 1
  •     Correcte uitleg paradox generalisering versus pluralisering 1
  •     Correcte uitleg paradox rationeel versus emotioneel 1
  •     Correct voorbeeld 1

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 8
    De paradox verzelfstandiging versus verafhankelijking houdt in dat wij als mensen minder afhankelijk zijn geworden van de natuur, maar wel van technologie. Daarnaast is het belangrijk om zelfstandig in de maatschappij te kunnen functioneren. Tekst 3 gaat in zijn geheel over de mogelijkheden om plastische chirurgie toe te passen, dit duidt aan dat wij niet meer afhankelijk zijn van natuurlijke processen en het verouderingsproces kunnen flatteren. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 8
    De paradox generalisering versus pluralisering geeft aan dat wij steeds meer een cultuur krijgen die universeel is en gekenmerkt wordt door algemene ideeën (generalisering), maar dat we ook ons willen onderscheiden en een eigen cultuur willen creëren (pluralisering). In tekst 3 is vooral de generalisering te zien, het schoonheidsideaal is universeel aan het worden 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 8
    De paradox emotioneel versus rationeel legt uit dat wij in principe rationele wezens zijn en doelgericht kunnen handelen en aan impression management doen op hun sociale mediakanalen maar dat wij ook emotionele wezens zijn en onze behoeften nastreven. Het nastreven van perfectie kan een zeer rationele keuze zijn om onder het mes te gaan, echter vaak is de reden onzekerheid en die geeft de emotie aan die eronder schuil gaat. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 9
Een juist antwoord bevat:
  •     Hoofdconcept verhouding toegepast op plastische chirurgie 1
  •     Kernconcept sociale ongelijkheid toegepast op plastische chirurgie 1
  •     Voorbeeld uit tekst inleiding/tekst 3 1

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 10
Maximumscore 2. Een juist antwoord bevat:
-    Een keuze voor een onderzoeksmethode met een juist benoemd voordeel van de gekozen methode in deze situatie 1pt
-    Een juiste toepassing van het begrip validiteit 1pt

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eisen aan onderzoek
Een meetinstrument is betrouwbaar als dezelfde meting ongeveer dezelfde resultaten oplevert.


Validiteit geeft aan in hoeverre de meting van het beoogde verschijnsel geldig is.


Representativiteit houdt in dat een steekproef de beoogde populatie daadwerkelijk weerspiegelt en niet alleen een deel daarvan. 

Slide 30 - Tekstslide

Eventueel kan hier nog in worden gegaan op het verschil tussen interne en externe validiteit (p. 85)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 11
Maximumscore 2. Een juist antwoord bevat:
-    Een constatering dat er ongelijkheid bestaat tussen de laag (of groep) mensen met een uitkering en minimuminkomen 1pt
-    Dat alleen het loslaten van de koppeling deze ongelijkheid (en dus de stratificatie) vergroot 1pt

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies