Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Unidad 3 Gramática Presente de los verbos regulares
Los objetivos de la clase
¡Hablo español con la profesora!
Puedo conjugar (vervoegen) los verbos regulares (en -ar/-er/-ir).
Conozco las diferentes personas (pronombres personales).
1 / 39
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
In deze les zitten
39 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Los objetivos de la clase
¡Hablo español con la profesora!
Puedo conjugar (vervoegen) los verbos regulares (en -ar/-er/-ir).
Conozco las diferentes personas (pronombres personales).
Slide 1 - Tekstslide
Las personas
yo
tú
él, ella, usted
nosotros, nosotras (Pablo y yo)
vosotros, vosotras (Pablo y tú)
ellos, ellas, ustedes
Slide 2 - Tekstslide
Los verbos regulares
habl
ar
com
e
r
viv
i
r
hablo
habl
a
s
habl
a
habl
a
mos
habl
á
is
habl
a
n
como
com
e
s
com
e
com
e
mos
com
é
is
com
e
n
vivo
vives
vive
viv
i
mos
viv
í
s
viven
Slide 3 - Tekstslide
Los verbos en -ar (hablar, mirar, escuchar llamarse)
- ar (=stam)
+ uitgang
yo -o
tú -as
él/ella/usted -a
nosotros -amos
vosotros -áis
ellos/ellas/ustedes -an
Slide 4 - Tekstslide
Los verbos en -er (comer, leer, aprender)
- er (=stam)
+ uitgang
yo -o
tú -es
él/ella/usted -e
nosotros -emos
vosotros -éis
ellos/ellas/ustedes -en
Slide 5 - Tekstslide
Los verbos en -ir (vivir, escribir)
- ir (=stam)
+ uitgang
yo -o
tú -es
él/ella/usted -e
nosotros -imos
vosotros -ís
ellos/ellas/ustedes -en
Slide 6 - Tekstslide
Mis padres, estudiar
timer
4:00
Slide 7 - Tekstslide
yo, leer
Slide 8 - Tekstslide
nosotros, escuchar
Slide 9 - Tekstslide
nosotras, comer
Slide 10 - Tekstslide
Ustedes (Uds), vivir
Slide 11 - Tekstslide
tú, hablar
Slide 12 - Tekstslide
El chico, ser
Slide 13 - Tekstslide
tú, aprender
Slide 14 - Tekstslide
Usted (Ud), llamarse
Slide 15 - Tekstslide
vosotros, tener
Slide 16 - Tekstslide
Jij eet: tú (comer)
A
como
B
comes
C
come
D
comemos
Slide 17 - Quizvraag
U woont: usted (vivir)
A
vivo
B
vives
C
vive
D
vivi
Slide 18 - Quizvraag
Ik praat: yo (hablar)
A
hablo
B
hablas
C
habla
D
hablamos
Slide 19 - Quizvraag
Wij leren: nosotros (aprender)
A
aprendemos
B
aprendéis
C
aprenden
D
aprender
Slide 20 - Quizvraag
Jullie kijken: vosotros (mirar)
A
miramos
B
miráis
C
miran
D
mirar
Slide 21 - Quizvraag
Pablo en ik lezen: Pablo y yo (leer)
A
leemos
B
leéis
C
leen
D
leo
Slide 22 - Quizvraag
Maria en jij studeren: Maria y tú (estudiar)
A
estudias
B
estudiamos
C
estudiáis
D
estudian
Slide 23 - Quizvraag
Zij schrijven: ellos (escribir)
A
escriben
B
escribin
C
escribís
D
escribir
Slide 24 - Quizvraag
Mijn ouders werken: mis padres (trabajar)
A
trabajamos
B
trabajáis
C
trabajan
D
trabajar
Slide 25 - Quizvraag
timer
10:00
Slide 26 - Tekstslide
jij (be)kijkt
Slide 27 - Tekstslide
hij antwoordt
Slide 28 - Tekstslide
ik drink
Slide 29 - Tekstslide
wij tekenen
Slide 30 - Tekstslide
jullie zijn
Slide 31 - Tekstslide
Da la forma correcta del verbo.
La casa .................................... (ser) grande.
Nosotros .................................... (ser) una familia grande.
El chico .................................... (hablar) tres lenguas.
Pablo y Pedro .................................... (comer) una hamburguesa.
Yo .................................... (escribir) mi nombre en la hoja.
¿ .................................... (estudiar) vosotros el inglés?
Usted .................................... (leer) muy bien.
Tú .................................... (viver) en Barcelona.
Slide 32 - Tekstslide
Hablo con mi padre
Ik praat met mijn vader.
Slide 33 - Tekstslide
mi/con/hablo/padre
Hacer: ejercicios 2, 3 y 4 en la página 34 del TB
Aprender: ser, tener, los verbos regulares en -ar, -ir, -er
Slide 34 - Tekstslide
Los objetivos de la clase
Ik ken de naam van een aantal dieren in het Spaans.
Ik kan het werkwoord "hebben" vervoegen en in een zin gebruiken.
Ik ken de verschillende bezittelijke voornaamwoorden in het Spaans en weet hoe ik ze moet gebruiken.
¡Hablo español!
Slide 35 - Tekstslide
Tener
Hoe vervoeg je een regelmatig werkwoord op -er ook al weer? Bijvoorbeeld: comer
yo
tú
él, ella usted
nosotros
vosotros
ellos, ellas, ustedes
Slide 36 - Tekstslide
Los animales
1. de kat
a. el pez
2. de hond
b. el perro
3. de schildpad
c. el gato
4. het konijn
d. el pájaro
5. de vogel
e. el conejo
6. de vis
f. la tortuga
Slide 37 - Tekstslide
Hoe zeg je dan...?
een hond
een schildpad
Slide 38 - Tekstslide
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 39 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
7e les - 2 dec - inoefenen verbos regulares
2 dagen geleden
- Les met
34 slides
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Flex verbos regulares
Februari 2024
- Les met
23 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
3.1. Regelmatige werkwoorden op -AR
Februari 2023
- Les met
13 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1
10B REPASO VERBOS AR ER IR
Maart 2023
- Les met
37 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1
Verbos (Ir)regulares (eindtoets grammatica)
April 2022
- Les met
18 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
21e les - 8 nov - verbos & dobbelspel
November 2021
- Les met
13 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Herhaling werkwoorden
Mei 2021
- Les met
35 slides
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
los números/ werkwoorden
Maart 2024
- Les met
21 slides
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1