In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
b2E - Economie
1. Pauze & introductie
2. Terugblik & Leervragen
3. Uitleg
4. Werktijd
5. Afsluiting
Slide 1 - Tekstslide
b2A - Economie
1. Introductie
2. Terugblik & Leervragen
3. Uitleg
4. Werktijd
5. Afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
5.4 Budgetteren (B)
Slide 3 - Tekstslide
Terugblik vorige les.
Slide 4 - Tekstslide
Gatentekst 2D
Goed omgaan met geld begint met het bepalen van je 1) _______. Dat betekent dat je eerst moet bepalen wat voor jou de belangrijkste dingen, bijvoorbeeld de spullen die je elke dag nodig hebt, zoals eten en schoonmaakspullen. Dat worden ook wel 2) _______ genoemd. Dingen die je 1 keer kan gebruiken noem je 3) _______. Ook moet je geld sparen voor spullen die langer meegaan, zoals meubels of huishoudelijke apparaten. Dat noemen we 4) _______.Als er daarna nog geld over is, kun je dat uitgeven aan 5) _______, zoals een hobby, een leuk uitje of nieuwe kleding. Maar zorg er wel voor dat je genoeg geld overhoudt voor de belangrijke dingen, want die gaan voor!
Vul in in de tekst!
Huishoudelijke uitgaven
Prioriteiten
Verbruiksgoederen
Persoonlijke uitgaven
Duurzame gebruiksgoederen
Slide 5 - Tekstslide
Gatentekst 2E
Een 1) _______ stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan 2) _______. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je 3) _______ in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te 4) _______ en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we 5) _______. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we6) _______.
Vul in in de tekst!
Interen
Budget
Duurzame gebruiksgoederen
Sparen
Incidentele uitgaven
Budgetteren
Slide 6 - Tekstslide
Gatentekst 2E
Een 1) _______ stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan 2) _______. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je 3) _______ in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te 4) _______ en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we 5) _______. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we6) _______.
Vul in in de tekst!
Interen
Budget
Duurzame gebruiksgoederen
Sparen
Incidentele uitgaven
Budgetteren
Slide 7 - Tekstslide
Gatentekst 2C
Een 1) _______ stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan 2) _______. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je 3) _______ in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te 4) _______ en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we 5) _______. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we6) _______.
Vul in in de tekst!
Interen
Budget
Duurzame gebruiksgoederen
Sparen
Incidentele uitgaven
Budgetteren
Slide 8 - Tekstslide
Gatentekst 2F
Een 1) _______ stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan 2) _______. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je 3) _______ in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te 4) _______ en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we 5) _______. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we6) _______.
Vul in in de tekst!
Interen
Budget
Duurzame gebruiksgoederen
Sparen
Incidentele uitgaven
Budgetteren
Slide 9 - Tekstslide
Gatentekst 2B
Een 1) _______ stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan 2) _______. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je 3) _______ in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te 4) _______ en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we 5) _______. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we6) _______.
Vul in in de tekst!
Interen
Budget
Duurzame gebruiksgoederen
Sparen
Incidentele uitgaven
Budgetteren
Slide 10 - Tekstslide
Gatentekst 2A
Een 1) _______ stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan 2) _______. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je 3) _______ in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te 4) _______ en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we 5) _______. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we6) _______.
Vul in in de tekst!
Interen
Budget
Duurzame gebruiksgoederen
Sparen
Incidentele uitgaven
Budgetteren
Slide 11 - Tekstslide
Gatentekst
Een BUDGET stel je vast op grond van je inkomsten en de uitgaven die je van het budget wilt betalen. Wanneer de werkelijke uitgaven lager zijn dan het budget, houd je geld over en is het voordelig om te gaan SPAREN. Wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het budget, moet je INTEREN in op je spaargeld en ontstaan er financiële problemen als het spaargeld op is. Het is dus belangrijk om goed te BUDGETTEREN en bewust te zijn van je uitgaven om financieel gezond te blijven. Het spaargeld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken als er iets stuk gaat. Dat noemen we INCIDENTELE UITGAVEN. Ook kunnen we spullen kopen die lang meegaan, zoals een nieuwe tv. Dat noemen we DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN.
Slide 12 - Tekstslide
5.4 Budgetteren (B)
Slide 13 - Tekstslide
Leervragen
... uitleggen wat budgetteren is.
Aan het einde van deze paragraaf kun je ...
... aangeven hoe je inkomsten en uitgaven op elkaar af kunt stemmen.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Een budget is een bedrag waarvan je een bepaald soort uitgaven moet doen.
Het budget word vastgesteld op basis van je inkomen en de uitgaven die je van het budget wilt betalen.
Budget
€ 50,-
€ 100,-
€ 900,-
Slide 16 - Tekstslide
Begroting & budgetteren
Een begroting is een overzicht van inkomsten en uitgaven die je verwacht.
Als er iets verandert in je inkomsten of uitgaven, bijvoorbeeld als je meer loon krijgt of de vaste lasten stijgen, dan ga je opnieuw budgetteren.
Begroting
Slide 17 - Tekstslide
Begroting & budgetteren
Minder geld uitgeven wordt ook wel bezuinigen genoemd.