H2: herhalen theorie, nakijken Gram. H2 (1), uitleg lv, huiswerk

- Bespreken opdr. 1 en 3 - 5 (Gram. H2)
- Herhalen pv, wwg en ond
- Uitleg lijdend voorwerp
- Huiswerk maken
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Bespreken opdr. 1 en 3 - 5 (Gram. H2)
- Herhalen pv, wwg en ond
- Uitleg lijdend voorwerp
- Huiswerk maken

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

Grammatica:

- Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden.

- Je kunt het werkwoordelijk gezegdeonderwerp en lijdend voorwerp benoemen.

- Je kunt een gesplitst werkwoord herkennen.

- Je weet dat je het woordje ‘te’ en de woordjes ‘aan het’ bij het werkwoordelijk gezegde moet plaatsen.



Slide 2 - Tekstslide

Neem de zinsdelen over en vul aan:
- pv
- wwg
- ond

Slide 3 - Open vraag

Herhalen pv, wwg en ond

Persoonsvorm:

De tijd- of getalproef uitvoeren (geen vraagzin!)


Werkwoordelijk gezegde: 

Alle werkwoorden in de zin (+ te + aan het + splitswerkwoorden) - ook de pv


Onderwerp

Wie / wat + werkwoordelijk gezegde?


Slide 4 - Tekstslide

Nakijken opdr. 1 (blz. 72)
  1. pv = leest     wwg = leest                                    ond = mijn vriend Mounir
  2. pv = wil         wwg = wil springen                     ond = onze kat
  3. pv = heb       wwg = heb gespaard                 ond = jij
  4. pv = controleert     wwg = controleert         ond = de monteur
  5. pv = moesten          wwg = moesten melden      ond = jullie
  6. pv = heb                     wwg = heb gescheurd          ond = ik
  7. pv = wacht                wwg = wacht                             ond = hij
  8. pv = zal                       wwg = zal gebeuren               ond = dat

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken opdr. 3 (blz. 73)
De werkwoorden die opgesplitst kunnen worden zijn:
- overschrijven    Rhodé schrijft het huiswerk over.
- afpakken             Thijs pakt een potlood af.
- doortrekken       Hij trekt de wc door.
- ophangen           Waar hangen we onze jassen op?
- opeten                  Waarom eet jij je spruitjes niet op?


Welke zinnen hebben jullie gemaakt met deze gesplitste werkwoorden? (benoem pv, wwg en ond)

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken opdr. 4 (blz. 74)
2 Geef | jij | de appelmoes | door?

3 Alle leerlingen van mijn klas | gingen | vorig schooljaar | over | naar de tweede.

4 In het weekend | slapen | mijn ouders | altijd | uit.

5 Onze misselijke hond | geeft | de hele dag | over.


Benoem:
- Pv
- Wwg
- Ond

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken opdr. 4 (blz. 74)
6 Hoe laat  haal  jij  mij  op?

7 De toeristen  brachten  de nacht  in een eenvoudig hotel  door.

1 Hak de zin in stukjes
2 Benoem:
- Pv
- Wwg
- Ond

Slide 8 - Tekstslide

Nakijken opdr. 5 (blz. 75)
  • 2 Wwg = probeert te repareren | Ond = Derk
  • 3 Wwg = hangt te drogen | Ond = de was
  • 4 Wwg = zit te kleuren | Ond = mijn zusje
  • 5 Wwg = heeft ingeschonken | Ond = Jouw moeder
  • 6 Wwg = lig te lezen | Ond = ik
  • 7 Wwg = heb ingepakt | Ond = jij
  • 8 Wwg = staat te dromen | Ond = het paard
  • 9 Wwg = kun vergeven | Ond = jij
  • 10 Wwg = zitten te kletsen | Ond = jullie

Slide 9 - Tekstslide


Uitleg lijdend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

- Hak de volgende zinnen in stukken 

- Benoem het wwg en ond 

- Zet bij de overige zinsdelen de vraagwoorden (wie, wat, waar, wanneer, hoe etc.)


1 Hij bakt een koekje.

2 Vandaag heeft Tom een appel geplukt.


timer
4:00

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

- Hak de volgende zinnen in stukken 

- Benoem het wwg en ond

- Zet bij de overige zinsdelen de vraagwoorden (wie, wat, waar, wanneer, hoe etc.).


1 Hij | bakt | een koekje.

  ond  wwg         wat?


Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

- Hak de volgende zinnen in stukken 

- Benoem het wwg en ond

- Zet bij de overige zinsdelen de vraagwoorden (wie, wat, waar, wanneer, hoe etc.).


1 Hij | bakt | een koekje.

  ond  wwg         wat?

2 Vandaag | heeft | Tom | een appel | geplukt.

   wanneer?  wwg     ond            wat?         wwg

Slide 13 - Tekstslide

Lijdend voorwerp = lv (aantekening)
- Een lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: 
wie / wat + wwg + ond?

Een lijdend voorwerp mag:
- NIET beginnen met een voorzetsel (in, naast, op, achter
- GEEN hoeveelheid of afstand aangeven
(1 kilometer, 50 gram)

Slide 14 - Tekstslide

Benoem het lijdend voorwerp:
Alle leerlingen hebben een laptop.

Slide 15 - Open vraag

Benoem het lijdend voorwerp:
Aan Melissa wil Sinterklaas een cadeautje geven.

Slide 16 - Open vraag

Benoem het lijdend voorwerp:
Wil jij mij even optillen?

Slide 17 - Open vraag

En nu...
1 Alles goed
Ga naar de methodesite (Bijspijkeren, Grammatica) en maak 2.5, 2.6 en 2.7.
2 Niet alles goed
Uitleg verder volgen...

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Extra uitleg lijdend voorwerp

- Zoek de persoonsvorm (tijd- of getalproef).

- Benoem het wwg (alle ww + te + aan het + splitswerkwoorden)

- Benoem het ond (wie/wat + wwg?)

- Benoem het lv (wie/wat + wwg + ond?)


1 Alle leerlingen hebben een laptop.

2 Aan Melissa wil Sinterklaas een cadeautje geven.

3 Wil jij mij even optillen?




Slide 20 - Tekstslide

Extra uitleg lijdend voorwerp

- Verdeel onderstaande zinnen in zinsdelen.

- Benoem het wwg, ond en lv.


1 Meneer Spek belt meneer Moerman op. 

2 Morgen bouwt Calvijn een nieuwe gymzaal. 

3 Onze gymleraren verdienen een bloemetje. 

4 Klas 2 geeft mevrouw Van Vianen een lekkere reep chocolade. 



Slide 21 - Tekstslide

Extra uitleg lijdend voorwerp

- Verdeel onderstaande zinnen in zinsdelen

- Benoem het wwg, ond en lv


1 Meneer Spek | belt | meneer Moerman | op

2 Morgen | bouwt | Calvijn | een nieuwe gymzaal. 

3 Onze gymleraren | verdienen | een bloemetje. 

4 Klas 2 | geeft | mevrouw Van Vianen | een lekkere reep chocolade. 



Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
1 Alles goed
Ga naar de methodesite (Bijspijkeren, Grammatica) en maak 2.5, 2.6 en 2.7.
2 Niet alles goed
Ga naar de methodesite (Bijspijkeren, Grammatica) en maak  2.7.

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk
Ga naar de methodesite (Bijspijkeren, Grammatica) en maak 2.5, 2.6 en 2.7.

Slide 24 - Tekstslide