3.3 Lezen KGT

3.3 Lezen KGT
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

3.3 Lezen KGT

Slide 1 - Tekstslide

Een langere tekst is vaak opgedeeld in kortere stukjes tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Alinea's hebben verschillende kenmerken?
A
Niet waar
B
Waar

Slide 3 - Quizvraag

Een alinea begint altijd op een nieuwe regel
A
Niet waar
B
Waar

Slide 4 - Quizvraag

Een ander kenmerk van een alinea is:
A
Het begint altijd met een vraag
B
Het begint altijd met een uitleg
C
De eerste regel springt soms in
D
De alinea's in alle teksten zijn genummerd

Slide 5 - Quizvraag

Je herkent een alinea ook aan...
A
De laatste zin loopt door tot het eind van de regel
B
Een witregel

Slide 6 - Quizvraag

De kernzin is altijd de eerste zin van de alinea?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Een toelichting op de kernzin kan zijn:
A
Uitleg of voorbeeld
B
Opsomming of tegenstelling

Slide 8 - Quizvraag

De kernzin is de belangrijkste zin van een alinea
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Verkennend lezen is:
A
Alle woorden lezen en proberen te begrijpen
B
Kijken naar plaatje, tussenkopjes, bron

Slide 10 - Quizvraag

Alle woorden lezen en proberen te begrijpen wat er staat is:
A
Begrijpend lezen
B
Actief lezen
C
Nauwkeurig lezen
D
Verkennend lezen

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdzaken zijn:
A
Onderdeel van bijzaken
B
Belangrijke informatie
C
De eerste zin van de tekst
D
Onbelangrijke informatie

Slide 12 - Quizvraag

De minder belangrijke informatie in een tekst zijn:
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 13 - Quizvraag

Bijzaken kunnen een:
A
tussenkopje zijn
B
titel zijn
C
bron zijn
D
voorbeeld zijn

Slide 14 - Quizvraag

Een herhaling of een uitleg in een alinea zijn vaak:
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 15 - Quizvraag

Een signaalwoord geeft een verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 16 - Quizvraag

Een signaalwoord dat een opsomming aangeeft is:
A
geen
B
maar
C
ook
D
toch

Slide 17 - Quizvraag

Een signaalwoord dat een tegenstelling aangeeft is:
A
toch
B
als eerste
C
tot slot
D
dus

Slide 18 - Quizvraag