Spelling 1.9 - 2.9 - 3.9

H2d - woensdag 1 april
Lesdoel: 
  •  Spelling 1.5, 2.5, 3.5: uitleg en oefenen
  • Ruimte om vragen te stellen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2d - woensdag 1 april
Lesdoel: 
  •  Spelling 1.5, 2.5, 3.5: uitleg en oefenen
  • Ruimte om vragen te stellen

Slide 1 - Tekstslide

Allereerst: hoe gaat het met jullie?
Geef een cijfer voor hoe je er nu bij zit:
A
1, 2 of 3
B
4 of 5
C
6 of 7
D
8, 9 of 10

Slide 2 - Quizvraag

Een paar huishoudelijke mededelingen
  1. Registreren bij LessonUp: voorlopig even niet!
  2. Studieplanner is bijgewerkt, maar nog niet af. Belangrijke wijziging: linkjes naar opdrachten en oude online lessen nu in de studieplanner. 
  3. Maak je huiswerk. Lukt dat om wat voor reden niet: laat het me weten.
  4. Volgende week: boek uit en instructie opdracht.

Slide 3 - Tekstslide

Lukt het een beetje met Nederlands?
Wat gaat goed en wat niet?

Slide 4 - Open vraag

Werkwoordspelling 1
Geen klassikale uitleg over werkwoordspelling: hebben we al behandeld.
Heb je extra uitleg nodig? Bekijk dan een van de volgende filmpjes:
korte uitleg       -        iets uitgebreidere uitleg        -         heel uitgebreide uitleg





Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordspelling 2
Kom je er met deze filmpjes en zelf oefenen toch niet uit?
Laat het me weten! Dan zoeken we samen naar een oplossing.
> lat@hetnieuwelyceum.nl (mail)
> @K.de Laat (Teams)

Slide 6 - Tekstslide

Spelling 1.5 - leestekens, p.32
  • punt: aan einde van een zin
  • vraagteken: aan het eind van een vraagzin
  • uitroepteken: na een uitroep of bevel
  • komma:
          1. opsomming (Ik houd van hardlopen, koken, lezen en kamperen.)
          2. tussen 2 persoonsvormen (Als je dit zegt, word ik blij.)
          3. tussen 2 bijvoeglijke naamwoorden (De nieuwe, rode auto)

Slide 7 - Tekstslide

Spelling 1.5 - dubbele punt, p.33
Dubbele punt bij:
  • opsomming
  • uitleg/voorbeeld
  • gedachte
  • citaat

Slide 8 - Tekstslide

Spelling 1.5 - aanhalingstekens, p.33
Aanhalingstekens:
1. Als je iemand citeert (letterlijk opschrijven wat iemand heeft gezegd).
          Hij zei: 'Asjemenou!'
2. Als je een stukje van iemand of uit een tekst letterlijk overneemt.
         Hij zei dat omdat hij 'er niet zo heel veel van begreep'.
3. Als je een woord speciale aandacht wilt geven.
         Ik vond dat nogal 'bijzonder'.

Slide 9 - Tekstslide

Spelling 1.5 - aanhalingstekens
Let op de de plaatsing van leestekens wanneer je iemand citeert: 

De docent zei: ‘Binnenkort hebben jullie een toets over leestekens.’

‘Als je goed oplet,’ zo vervolgde zij haar verhaal, ‘dan is het helemaal niet zo moeilijk.’

‘Echt niet?’ vroeg een alerte leerling.

‘Echt supermakkelijk!’ juichte de docent, ‘ik weet zeker dat jullie allemaal een voldoende halen.’

Slide 10 - Tekstslide

Welke zin is GOED geschreven?
A
'Wat doe je nou,' vroeg mijn moeder.
B
'Wat doe je nou?,' vroeg mijn moeder.
C
'Wat doe je nou?' vroeg mijn moeder.
D
'Wat doe je nou,' vroeg mijn moeder?

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is GOED geschreven?
A
Dat meen je niet?
B
Dat meen je niet!
C
Dat meen je niet?!
D
Dat meen je niet!?

Slide 12 - Quizvraag

Welke leestekens ontbreken?

Toen ik een lot kocht dacht ik wat zou ik doen met een miljoen
A
komma - vraagteken - uitroepteken
B
dubbele punt - vraagteken - uitroepteken
C
komma - dubbele punt - uitroepteken
D
komma - dubbele punt - vraagteken

Slide 13 - Quizvraag

Spelling 2.5 - hoofdletters, p.75 
Hoofdletter:
  • begin van een zin
           We leven in een rare tijd.
  • eigennamen (personen, straten, talen, aardrijkskundige namen en merken)
          John, Jan Steenlaan, Nederlands, Bilthoven, De Bilt, Philips
  • feestdagen
          Pasen, Pinksteren (Let op: niet in samenstellingen, dus paasei en pinksterdagen)

Slide 14 - Tekstslide

Spelling 2.5 - hoofdletters, p.75 
Let op:
1. Als zin met 's / 't begint: eerstvolgende woord met een hoofdletter
        't Is niet anders.
2. Als een zin met een getal begint: geen hoofdletter
       3 weken werken we nu al thuis.
3. Namen met een tussenvoegsel:
      Karen de Laat
      mevrouw De Laat
      mevrouw Van de Laat
      mevrouw Van de Laat - de Vroeg

Slide 15 - Tekstslide

Wat is FOUT gespeld?
A
mevrouw Van den Berg- De Bruin
B
Hessenweg
C
Hemelvaart
D
Zuid-Afrika

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is GOED geschreven?
A
s' Winters vriest het hard.
B
5 dagen is best lang.
C
'T regent hard.
D
Hij vroeg: 'wat zeg je?'

Slide 17 - Quizvraag

Spelling 3.5 - trema, p.121 
Trema:
1. Als 2 letters samen een klank vormen en er dus een uitspraakprobleem ontstaat
       kopiëren, pinguïn, reünie, MAAR OOK beoefenen, politieagent
2. Meervoud van woorden op -ee: altijd -ën achter enkelvoud
       fee - feeën
3. Woorden op -ie: meervoud op -ën of -''n
       *  Klemtoon op laatste lettergreep: -ën
                      kopie - kopieën
                     melodie - melodieën
       * Klemtoon niet op laatste lettergreep: alleen -''n achter enkelvoud
                     bacterie - bacteriën
                     kolonie - koloniën
       Tip: spreek de verschillende lettergrepen van een woord overdreven uit. Dan hoor je vaak waar de klemtoon ligt. Hoor je dat niet, dan zul je 
       het woordenboek moeten pakken ;-)

Slide 18 - Tekstslide

Spelling 3.5 - apostrof, p.121 
Apostrof:
1. Bij weglating letters
       's Winters sneeuwt 't helaas niet meer zo vaak.
2. Bij bezitsaanduiding eindigend op sis-klank of uitspraakprobleem
       Karens fiets, Julia's fiets, Frits' fiets, Bobby's fiets
3. Na cijfers en afkortingen 
       A4'tje, PVDA'er

Slide 19 - Tekstslide

Spelling 3.5 - accent, p.121 
We gebruiken in het Nederlands 3 accenttekens die uit het Frans komen. Deze zorgen ervoor dat je een woord op de juist manier leest en uitspreekt:
     logé, enquête, hé
Leerwerk!

Accent aigu (streepje naar rechts): om nadruk op woord te leggen.
     Dit is dé oplossing!

Slide 20 - Tekstslide

Waarom schrijf je havoër en vmbo'er?

Slide 21 - Open vraag

Welk woord is FOUT gespeld?
A
melodieën
B
zeeën
C
harmonieën
D
olieën

Slide 22 - Quizvraag

Welke bezitsaanduiding is FOUT gespeld?
A
Edith's tas
B
Sannes tas
C
Max' tas
D
Mary's tas

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is FOUT gespeld?
A
ruïne
B
vacuüm
C
financïeel
D
beïnvloeden

Slide 24 - Quizvraag

Extra oefenen?
Zie je studieplanner:
  • Test jezelf
  • Versterk jezelf
  • Cambiumned

Slide 25 - Tekstslide

Wat heb je van deze les geleerd?

Slide 26 - Open vraag

Laatste deel van de les
Kies:
1. Verder werken aan spelling volgens de studiewijzer 
(volgende week uitleg over hoofdstuk 4 en 5)
2. Vragen stellen via de chatfunctie in Teams

Succes en tot volgende week!!

Slide 27 - Tekstslide