Spelling 1.9-2.9-3.9

B1a - vrijdag 8 januari
Wat gaan we dit uur doen?
  •  Spelling 1.9, 2.9 en 3.9: herhaling, uitleg en oefenen
  • Ruimte om vragen te stellen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

B1a - vrijdag 8 januari
Wat gaan we dit uur doen?
  •  Spelling 1.9, 2.9 en 3.9: herhaling, uitleg en oefenen
  • Ruimte om vragen te stellen

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling 1
Geen klassikale uitleg over werkwoordspelling: hebben we al behandeld.
Heb je extra uitleg nodig? Bekijk dan een van de volgende filmpjes:
korte uitleg         -           iets uitgebreidere uitleg      -       heel uitgebreide uitleg

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling 2
Kom je er met deze filmpjes en zelf oefenen toch niet uit?
Laat het me weten! Dan zoeken we samen naar een oplossing.
> lat@hetnieuwelyceum.nl (mail)
> @K.de Laat (Teams)

Slide 3 - Tekstslide

1.9 Spelling - leestekens, p.60
  • punt: aan einde van een zin
  • vraagteken: aan het eind van een vraagzin
  • uitroepteken: na een uitroep of bevel
  • komma:
  1. opsomming (Ik houd van hardlopen, koken, lezen en kamperen.)
  2. tussen 2 persoonsvormen (Als je dit zegt, word ik blij.)
  3. tussen 2 bijvoeglijke naamwoorden (De nieuwe, rode auto)

Slide 4 - Tekstslide

1.9 Spelling - leestekens, p.60
Aanhalingstekens:
1. Als je iemand citeert (letterlijk opschrijven wat iemand heeft gezegd).
          Hij zei: 'Asjemenou!'
2. Als je een stukje van iemand of uit een tekst letterlijk overneemt.
         Hij zei dat omdat hij 'er niet zo heel veel van begreep'.
3. Als je een woord speciale aandacht wilt geven.
         Ik vond dat nogal 'bijzonder'.

Slide 5 - Tekstslide

1.9 Spelling - aanhalingstekens
Let op de de plaatsing van leestekens wanneer je iemand citeert: 

De docent zei: ‘Binnenkort hebben jullie een toets over leestekens.’

‘Als je goed oplet,’ zo vervolgde zij haar verhaal, ‘dan is het helemaal niet zo moeilijk.’

‘Echt niet?’ vroeg een alerte leerling.

‘Echt supermakkelijk!’ juichte de docent, ‘ik weet zeker dat jullie allemaal een voldoende halen.’

Slide 6 - Tekstslide

Welke zin is goed geschreven?
A
'Wat doe je nou,' vroeg mijn moeder.
B
'Wat doe je nou?,' vroeg mijn moeder.
C
'Wat doe je nou?' vroeg mijn moeder.
D
'Wat doe je nou,' vroeg mijn moeder?

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is goed geschreven?
A
Dat meen je niet?
B
Dat meen je niet!
C
Dat meen je niet?!
D
Dat meen je niet!?

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel komma's moeten er in deze zin komen?
'Het liefste' vertelde zij mij ' zou ik nu gaan dansen zingen swingen en gillen.'
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 9 - Quizvraag

Welke leestekens ontbreken in de volgende zin:
Als je wil kan ik je wel helpen
A
punt
B
komma en vraagteken
C
punt en uitroepteken
D
komma en punt

Slide 10 - Quizvraag

2.9 Spelling - meervoud 
zelfstandig naamwoorden, p.125 

Vaak -en achter enkelvoud, hierbij moet je soms iets aanpassen:
         boek - boeken
         glas - glazen
         pak - pakken
         baan - banen


Slide 11 - Tekstslide

2.9 Spelling - meervoud 
zelfstandig naamwoorden, p.125 
Of -s of -'s achter enkelvoud. 
Boek gebruikt wat mij betreft omslachtige uitleg, handigste: luister naar de uitspraak!

Geen uitspraakprobleem: -s vast
     garage - garages
     logé - logés
     cowboy - cowboys

Wel uitspraakprobleem: -'s
     radio - radio's
     baby - baby's
     camera - camera's

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het het meervoud van salto?
A
salto's
B
saltos
C
saltoos
D
saltoo's

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van prestatie?
A
prestatie's
B
prestaties

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meervoud van pony?
A
ponys
B
ponies
C
pony's
D
ponie's

Slide 15 - Quizvraag

3.9 Spelling - meervoud 
zelfstandig naamwoorden, p.189 
Woorden op -ie: meervoud op -ën of -''n

1.   Klemtoon op laatste lettergreep: -ën
     kopie - kopieën
     melodie - melodieën

2.  Klemtoon niet op laatste lettergreep: alleen -''n achter enkelvoud
     bacterie - bacteriën
     kolonie - koloniën

Tip: als je niet weet waar de klemtoon ligt, spreek dan alle lettergrepen heel overdreven uit, dan hoor je het vaak wel. Zo niet, dan moet je het woordenboek erbij pakken ;-)

Slide 16 - Tekstslide

3.9 Spelling - meervoud 
zelfstandig naamwoorden, p.189 
Verder:
Woorden op -ee: altijd -ën achter enkelvoud
     idee - ideeën

Woorden uit Latijn, eindigend op -(e)um: in meervoud -(e)a of -s
     museum - musea / museums
LET OP: musea's is fout!

Woorden op -cus: meervoud op -ici
     technicus - technici

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het meervoud van knie?
A
kniën
B
knieën
C
knie-en
D
knies

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud van olie?
A
olies
B
olie's
C
olieën
D
oliën

Slide 19 - Quizvraag

Wat is GEEN meervoud van datum?
A
data's
B
datums
C
data

Slide 20 - Quizvraag

Extra oefenen?
Zie je studieplanner

Slide 21 - Tekstslide

Wat heb je van deze les geleerd?

Slide 22 - Open vraag

Laatste deel van de les
Kies:
1. Verder werken aan spelling volgens de planner (zie Magister)
2. Vragen stellen via de chatfunctie in Teams

Succes en tot het 5e uur!!

Slide 23 - Tekstslide