Week 5

Didactiek 8.5
Hoofdstuk 3: taal en didactiek
paragraaf: 3.7 Schrijven
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DidactiekMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Didactiek 8.5
Hoofdstuk 3: taal en didactiek
paragraaf: 3.7 Schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Periode 8
Week 1
-
Week 2
Paragraaf 3.5: Geletterdheid 
Week 3
Paragraaf 3.6: Lezen 
Week 4
Paragraaf 3.8: Schrijven 
Week 5
Paragraaf 3.8: Schrijven
Week 6
Paragraaf 3.9: Taal en zaakvakken 
Week 7
Paragraaf 3.10: Engels 
Week 8/9
Herkansing - kennistoets 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Terugkoppeling huiswerkopdracht 
- Het Nederlandse spellingssysteem 
- (eind)opdracht 

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen 8.5
Paragraaf 3.7 schrijven. 

  • De student kent de 4 principes van het Nederlandse spellingssysteem :
       Fonologisch, morfologisch, ethymologisch en syllabisch principe.
  • De student kent ezelsbruggetjes die leerlingen kunnen helpen bij het spellen.


Slide 4 - Tekstslide

Terugkoppeling huiswerkopdracht
Wissel je antwoorden (observatieformulier schrijven) met elkaar uit en bespreek dit samen kort met elkaar. Wat valt op, welke verschillen/overeenkomsten zie je?

Slide 5 - Tekstslide

Het Nederlandse spellingssysteem 
Fonologisch principe: Het fonologisch principe houdt in dat een kind het woord precies zo opschrijft als hoe hij het hoort. Elke letter in het alfabet staat voor een bepaalde klank. 

Elk foneem (elke klank) wordt door een
grafeem (een letter) weergegeven. 

  • Start vanaf groep 3. 


Slide 6 - Tekstslide

Het Nederlandse spellingssysteem 
Het morfologisch principe: Het morfologisch principe gaat ervan uit dat niet de klank van het woord, maar de vorm ervan bepalend is voor de schrijfwijze van het woord. 

Gebeurt op 2 manieren: 

  • De regel van gelijkvormigheid: Dat je nagaat over hoe woorden klinken in een langer woord.   Bijvoorbeeld hond schrijf je met een D --> langer maken: honden. 
  • De regel van de overeenkomst: De opbouw is belangrijk, zo schrijf je 'hij vindt' met een T   omdat we dat bij loopt ook doen. 

Slide 7 - Tekstslide

Het Nederlandse spellingsysteem 
Etymologisch principe: Deze regel gaat ervan uit dat de afkomst van woorden de schrijfwijze bepaalt, bijvoorbeeld: Franse of Engelse woorden --> interview of computer. 

Slide 8 - Tekstslide

Het Nederlandse spellingsysteem 
Syllabisch principe: Heeft te maken met de spelling van syllaben in een woord. Een syllabe is een klankgroep, een gedeelte van een woord. 

Als je een woord langzaam uitspreekt hoor je de syllaben: lopen. 

  • De verenkelingsregel:  een klangroep die op een lange klank eindigt wordt met één letter geschreven: lopen --> Loo eindigt op een lange klank, dus je schrijft lo-pen. 
  • De verdubbelingsregel: een klankgroep die met een korte klank eindigt wordt vervolgens met een dubbele medeklinker geschreven. Bijvoorbeeld koffer. Ko eindigt met een korte klank. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

(Eind)opdracht:

In groepen houden jullie jezelf bezig met een spellingsregel die voortkomt uit de principes:

1: de hoofdregel : fonologisch principe
2+3: de regel van gelijkvormigheid, en de regel van de overeenkomst (morfologisch principe)
4: het etymologisch principe,
5 +6: de verenkelingsregel en de verdubbelingsregel (syllabischprincipe)

De opdracht:

Leg in begrijpelijke woorden uit wat deze regel inhoudt, zoek hierbij minimaal 5 woorden die niet in het boek staan. Zoek hierbij twee werkvormen/werkbladen om leerlingen te laten oefenen met deze regel. Noteer de bron waaruit je de werkvorm hebt gevonden.
Presenteer de door jullie gevonden informatie aan de groep.

Succes! 

Slide 11 - Tekstslide

Eindopdracht periode 8 
- Week 2:  bijlage 1 : 'Overzicht doelen beginnende geletterdheid'.
- Week 3: Verslag over leesbevordering. 
- Week 4: Observatie schrijfles. 
- Week 5: Opdracht spellingsregels. 

Slide 12 - Tekstslide

Volgende week (lesweek 6)
Geen lesweek, maar kijk wel even op stage naar het volgende: 

Laat de student op stage navragen welke methodes zij gebruiken voor de zaakvakken (aardrijkskunde, geschiedenis, natuur & techniek en verkeer) en Engels. Ook vragen ze na welke methode ze gebruiken om begrijpend lezen te stimuleren (nieuwsbegrip, leeslink, etc.). Indien mogelijk neemt de student de lesmaterialen/ werkbladen mee naar school. Anders is een foto of zijn digitale documenten ook voldoende. Het gaat erom dat de studenten het materiaal kunnen bekijken en kunnen beoordelen op het moeilijkheidsniveau van taal. 

Ik zal de lesweek online zetten met daarbij een eindopdracht die je op stage kunt uitvoeren! 

Slide 13 - Tekstslide