Taalverzorging hf. 1 Spelling: leestekens en hoofdletters
1 / 17
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Als je een leesteken vergeet of verkeerd gebruikt, maak je een
Slide 2 - Open vraag
Als je een hoofdletter vergeet of verkeerd gebruikt, maak je een
A
leestekenfout
B
grammaticale fout
C
spelfout
D
letterfout
Slide 3 - Quizvraag
Ander woord voor 'leestekenfout is
Slide 4 - Open vraag
Aan het einde van een zin zet je altijd een
Slide 5 - Open vraag
Een komma is een leesteken
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quizvraag
LEESTEKENS
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA
Slide 7 - Sleepvraag
Welk leesteken mis je hier?
Terwijl Piet op vakantie was heeft zijn zus een nieuwe auto gekocht.
Terwijl Piet op vakantie was heeft zijn zus een nieuwe auto gekocht.
Slide 8 - Open vraag
Zet het leesteken op de goed plaats:
Terwijl Piet op vakantie was heeft zijn zus een nieuwe auto gekocht.
Terwijl Piet op vakantie was heeft zijn zus een nieuwe auto gekocht.
Slide 9 - Open vraag
Leg uit waarom er een komma in de zin van de vorige dia moet staan.
Slide 10 - Open vraag
een komma moet
staan voor voegwoorden
zoals
staan voor voegwoorden
zoals
Slide 11 - Woordweb
Een komma staat
(meerdere antwoorden mogelijk)
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
tussen twee onderwerpen
B
na een naam of uitroep aan het begin van een zin
C
tussen delen van een opsomming
D
tussen twee persoonsvormen
Slide 12 - Quizvraag
Wanneer gebruik je hoofdletters?
Slide 13 - Open vraag
Goed of fout:
In Januari is het vaak heel koud.
In Januari is het vaak heel koud.
A
Goed
B
Fout
Slide 14 - Quizvraag
Leg uit waarom de vorige zin niet goed gespel was.
Slide 15 - Open vraag
Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens
B
Dubbele punt en aanhalingstekens
