Nieuw Nederlands H2 GT2B Theorie

NIEUW NEDERLANDS
Hoofdstuk 2 Buiten
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

NIEUW NEDERLANDS
Hoofdstuk 2 Buiten

Slide 1 - Tekstslide

DOELEN

  • Je leert over hoofdzaken en bijzaken.
  • Je leert hoofdzaken navertellen.
  • Je leert een tekst schrijven voor een werkstuk.
  • Je leert aantekeningen maken.
  • Je leert over figuurlijk taalgebruik.
  • Je leert over woordsoorten.
  • Je leert samengestelde zinnen maken.
  • Je leert over hoofdletters en leestekens.

Slide 2 - Tekstslide

HOOFDZAKEN 
  • De belangrijkste informatie in een tekst.
  • Lees de inleiding en het slot van een tekst.
  • Lees ook de eerste en laatste zin van elke alinea.
  • Hoofdzaken staan vaak vetgedrukt of in een andere kleur.

Slide 3 - Tekstslide

BIJZAKEN
  • De minder belangrijke informatie in een tekst.
  • Ze maken de hoofdzaken in een tekst duidelijker.

Voorbeelden van bijzaken:
  • een voorbeeld
  • een herhaling
  • een uitleg

Slide 4 - Tekstslide

HOOFDZAKEN NAVERTELLEN

  • Vertel over welk onderwerp het gaat.
  • Noem alleen de hoofdzaken.
  • Vertel in een logische volgorde.
  • Spreek rustig en goed verstaanbaar.



Slide 5 - Tekstslide

TEKST SCHRIJVEN WERKSTUK
  • Markeer belangrijke of interessante informatie. 
  • Schrijf de informatie in je eigen woorden op.
  • Zoek de betekenis op van moeilijke of onbekende woorden.
  • Maak goede, niet te lange zinnen.




Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

FIGUURLIJK TAALGEBRUIK
  • Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat. 
  • Begrijp je dit soort woorden of uitdrukkingen niet, zoek ze dan op in een woordenboek. 
  • Zoek bij het eerste zelfstandige naamwoord uit de uitdrukking.

Slide 8 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 9 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 10 - Tekstslide

WOORDSOORTEN
  • WERKWOORD(ww),  zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.   
  • LIDWOORD(lw), de, het, een.
  • ZELFSTANDIG NAAMWOORD (znw), mens, dier, ding, plant, gevoelens.
  • BIJVOEGLIJK NAAMWOORD(bvnw), zegt iets over een znw.
  • VOORZETSEL(vz), is een kort woord dat vaak een tijd of plaats aangeeft. 


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN MAKEN
  • Gebruik een voegwoord om van twee zinnen één zin te maken. 
  • Controleer of de woordvolgorde in de zin goed is.
  • Veelgebruikte voegwoorden zijn: en, omdat, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus.

Slide 13 - Tekstslide

HOOFDLETTERS 

  • Aan het begin van een zin: De uitzending begint om acht uur.
  • Als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Morgens.
  • Bij namen: Jan Wouters, Coolsingel, Breda, PSV, Audi, Pasen.
  • Bij woorden die van namen zijn gemaakt: Noord-Brabantse,  Marokkaanse.
  • Afkortingen van instellingen, bedrijven en politieke partijen: CDA, PVDA.



Slide 14 - Tekstslide

LEESTEKENS
Leestekens zijn o.a.: punten, vraagtekens en uitroeptekens, komma's.
KOMMA'S GEBRUIK JE:
  • In een zin met twee persoonsvormen naast elkaar. - Als jij de hond uitlaat, zet ik thee.
  • Voor voegwoorden zoals: omdat, maar, terwijl, zodat, nadat, toen, want, voordat.
– Ik wil graag naar Noorwegen op vakantie, omdat daar fjorden zijn.
  • Tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en):
– Ik kocht nieuwe schoenen, een pet, een trui en drie paar sokken.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

JE WEET/KUNT NU:

  • Wat hoofdzaken en bijzaken zijn.
  • hoofdzaken navertellen.
  • Een tekst schrijven voor een werkstuk.
  • Aantekeningen maken.
  • Wat figuurlijk taalgebruik is.
  • Je kent verschillende woordsoorten.
  • Samengestelde zinnen maken.
  • Wanneer je hoofdletters en leesteken moet gebruiken.

Slide 17 - Tekstslide