Tag questions

QUESTION TAGS
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

QUESTION TAGS

Slide 1 - Tekstslide

Question Tags

Tag questions worden gebruikt om om bevestiging te vragen. Het is een korte vraag aan het eind van de zin. 
Als de zin positief is, is de tag question negatief. Is de zin negatief, dan is de tag question positief. 

It's easy, isn't it?

Slide 2 - Tekstslide


Question Tags
Waarom gebruiken de Engelsen een Question Tag?
A
Daarmee stel je een vraag.
B
Om de vraag nogmaals kort te herhalen.
C
Om om bevestiging te vragen.

Slide 3 - Quizvraag

Question tags are...?
A
short trousers in questions
B
short questions
C
short answers at the beginning of a sentence
D
short questions at the end of a sentence.

Slide 4 - Quizvraag

Question tags:
Als de zin bevestigend (+) is, dan is de tag question....
A
ook bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 5 - Quizvraag

Question tags:
Als de zin ontkennend (-) is, dan is de tag question....
A
bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 6 - Quizvraag

Stappen voor het maken van een question tag
Stap 1:
  1. Is de hoofdzin positief, dan is de tag negatief
  2. Is de hoofdzin negatief, dan is de tag positief.

Vb 1: Your parents are friendly, aren't they?
Vb 2: Your little sister can't swim, can she?

Slide 7 - Tekstslide

We aren't late, ____________?
A
are we
B
aren't we

Slide 8 - Quizvraag

She's Italian, __________?
A
is she
B
isn't she

Slide 9 - Quizvraag

Stappen voor het maken van een question tag
Stap 2:
  1. Staat er in de hoofdzin een hulpwerkwoord (to be, can, will, could, would, etc), dan zet je dat werkwoord in de tag.
  2. Staat er geen hulpwerkwoord? Gebruik dan "to do" in de tag.

Vb 1: You are twelve years old, aren't you?
Vb 2: Your father works at a bank, doesn't he?

Slide 10 - Tekstslide

Extra uitleg stap 2.2
vorm 'to do',  hangt af van de tijd + onderwerp van de hoofdzin.

Opties:
  • do/don't --> tegenwoordige tijd, I, we, you, they
  • does/doesn't --> tegenwoordige tijd he, she, it
  • did/didn't --> verleden tijd

Slide 11 - Tekstslide

They live in Amsterdam, ________?
A
don't they
B
doesn't they
C
didn't they

Slide 12 - Quizvraag

She has children, __________?
A
don't she
B
doesn't she
C
didn't she

Slide 13 - Quizvraag

He went to the part last night, __________
A
don't he
B
doesn't he
C
didn't he

Slide 14 - Quizvraag

We don't watch much TV, __________?
A
do we
B
does we
C
did we

Slide 15 - Quizvraag

Stappen voor het maken van een question tag
Stap 3:
Herhaal het onderwerp van de zin in de tag. In de tag moet het altijd een persoonlijk voornaamwoord zijn (I, you, he, she, it, we, they) of 'there'. 

Slide 16 - Tekstslide

Hoe maak je een Question Tag?
GOED LEZEN!
A
1. zin + tag -; zin - tag +; 2. herhaal werkwoord/gebruik to do 3. herhaal onderwerp (pers vnw)
B
1. zin + tag +; zin - tag -; 2. herhaal werkwoord/gebruik to do 3. herhaal onderwerp (pers vnw)
C
1. zin + tag -; zin - tag +; 2. herhaal onderwerp 3. herhaal werkwoord/ gebruik to do
D
1. herhaal onderwerp (pers vnw) 2. zin + tag -; zin - tag +; 3. herhaal werkwoord/gebruik to do

Slide 17 - Quizvraag

Question Tags

These women are independent, ...?
A
are they
B
aren't they
C
are she
D
aren't she

Slide 18 - Quizvraag

Question tags

I really like strawberries,
A
like I
B
do you
C
don't I
D
didn't I

Slide 19 - Quizvraag

Question Tags
Anne studies very hard every night, _______?
A
studies she
B
right
C
does she
D
doesn't she

Slide 20 - Quizvraag

Question Tags

You don't like spicy food, ________?
A
don't you
B
do you
C
like you
D
like I

Slide 21 - Quizvraag

Question tags
She won't be there, ____?
A
will she?
B
does she?
C
isn't she?
D
won't she?

Slide 22 - Quizvraag

Question tags.
Sue can't dance, ................ ?
A
can't she
B
can she
C
doesn't she
D
does she

Slide 23 - Quizvraag

Question tags.
The man watched tv, ............. ?
A
don't he
B
doesn't he
C
did he
D
didn't he

Slide 24 - Quizvraag

Question Tags

This boy is crazy, ...?
A
is it
B
is he
C
isn't it
D
isn't he

Slide 25 - Quizvraag

Question tags
Welke zin is correct?
A
Andrew and Jim aren't happy, are he?
B
Andrew and Jim aren't happy, aren't we?
C
Andrew and Jim aren't happy, are they?
D
Andrew and Jim aren't happy, is he?

Slide 26 - Quizvraag

Question tags
Welke zin is correct?
A
Tom is very strong, is he?
B
Tom is very strong, isn't he?
C
Tom isn't very strong, isn't he?
D
Tom is very strong, is'nt Tom?

Slide 27 - Quizvraag

Ik snap nu hoe question tags werken
A
ja, uit mijn hoofd
B
nee, geen idee
C
ja, met mijn boek/ aantekeningen erbij

Slide 28 - Quizvraag