V3L - 23-06-2022 - oefenen toetsweek

Delend lidwoord

Kies uit: du, de la, de l', des, de, d', le, la, l', les
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Delend lidwoord

Kies uit: du, de la, de l', des, de, d', le, la, l', les

Slide 1 - Tekstslide

Mon plat préféré, ce sont les pâtes. J’adore ___ pâtes.

Slide 2 - Open vraag

Ma mère sait préparer ___ pâtes délicieuses.

Slide 3 - Open vraag

Elle utilise beaucoup ___ légumes, pas de viande!

Slide 4 - Open vraag

Delend lidwoord

Geen lidwoord NL? Delend lidwoord FR:

du / de la / de l' / des

Hoeveelheid: de / d'
Na aimer, adorer, préférer, détester: le / la / l' / les

Slide 5 - Tekstslide

Het werkwoord venir

Zet in de juiste vorm

Slide 6 - Tekstslide

Samedi, mes sœurs ___ (venir, passé composé) diner chez nous.

Slide 7 - Open vraag

Et vous ___ (venir, présent) diner ce soir?

Slide 8 - Open vraag

Ton frère ___ (venir, présent) diner aussi?

Slide 9 - Open vraag

Venir - présent

je viens
tu viens
il/elle/on vient
nous venons
vous venez
ils/elles viennent

Slide 10 - Tekstslide

Venir - passé composé

Hulpwerkwoord être + voltooid deelwoord venu

Vorm van venu aanpassen aan onderwerp (evt. extra e / s)

Slide 11 - Tekstslide

Vergelijkingen
Vertaal het deel tussen haakjes

Slide 12 - Tekstslide

Ma sœur est ___ (kleiner dan) mon frère.

Slide 13 - Open vraag

Mon chien est ___ (groter dan) mon chat.

Slide 14 - Open vraag

Luc et Pierre sont ___ (even intelligent als) moi.

Slide 15 - Open vraag

Vergelijkingen
plus                                                                           
moins          bijvoeglijk naamwoord          que/qu'
aussi                (juiste vorm!)                                   


Beter dan = meilleur(e)(s) que
                          

Slide 16 - Tekstslide

Woordvolgorde
Zet in de juiste volgorde

Slide 17 - Tekstslide

Sophie – aller à l’école – veut – ne – pas

Slide 18 - Open vraag

les magasins – va – Elle – avec ses copines – faire

Slide 19 - Open vraag

déjà – Hier, - elle – fait les magasins – a

Slide 20 - Open vraag

Woordvolgorde

onderwerp + persoonsvorm + ander ww + rest van de zin

  • ontkenning om persoonsvorm heen
  • direct na persoonsvorm: souvent, toujours, encore, bien, mal, beaucoup, déjà
  • tijd/plaats vooraan of achteraan

Slide 21 - Tekstslide

Werkwoorden

  • Regelmatige (-er, -ir, -re) en onregelmatige (avoir, être, aller, faire) werkwoorden

  • Présent, passé composé, futur proche

Slide 22 - Tekstslide

Elle ___ (parler, présent) français?

Slide 23 - Open vraag

Ils ___ (choisir, présent) le français.

Slide 24 - Open vraag

Vous ___ (entendre, présent) ce bruit?

Slide 25 - Open vraag

J' ___ (avoir, présent) 15 ans.

Slide 26 - Open vraag

Nous ___ (être, présent) en vacances.

Slide 27 - Open vraag

Tu ___ (faire, présent) tes devoirs?

Slide 28 - Open vraag

Elles ___ (aller, présent) en France.

Slide 29 - Open vraag

J' ___ (faire, passé composé) une erreur.

Slide 30 - Open vraag

Elle ___ (aller, passé composé) à la plage.

Slide 31 - Open vraag

Ils ___ (choisir, passé composé) le plat.

Slide 32 - Open vraag

Vous ___ (faire, futur proche) les magasins?

Slide 33 - Open vraag

Elles ___ (manger, futur proche) au restaurant.

Slide 34 - Open vraag

Nous ___ (apprendre, futur proche) le français.

Slide 35 - Open vraag