Zinnen maken, eenvoudig, 1 werkwoord.

Zinnen maken
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2 schrijvenISK

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Zinnen maken

Slide 1 - Tekstslide

Zet ze in de goede volgorde
De jongen
naar school
loopt
.

Slide 2 - Sleepvraag

Zet ze in de goede volgorde
kopen
Wij
kleren
.

Slide 3 - Sleepvraag

Zet ze in de goede volgorde
een boek
leest
De man
.

Slide 4 - Sleepvraag

Zet ze in de goede volgorde
morgen
Ik
ga
naar school
.

Slide 5 - Sleepvraag

Zet ze in de goede volgorde
vragen stellen
altijd
Jullie
kunnen
.

Slide 6 - Sleepvraag

Welke zin is in de goede volgorde geschreven?
A
De jongen naar school fietst.
B
Naar school fietst de jongen.
C
De jongen fietst naar school.
D
Fietst naar school de jongen.

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is in de goede volgorde geschreven?
A
Jullie hebben morgen vrij.
B
Vrij hebben morgen jullie.
C
Jullie hebben vrij morgen.
D
Morgen jullie vrij hebben.

Slide 8 - Quizvraag

Welke zin is in de goede volgorde geschreven?
A
Ik een fiets krijg morgen.
B
Morgen ik krijg een fiets.
C
Ik krijg morgen een fiets.
D
Ik morgen krijg een fiets.

Slide 9 - Quizvraag

Zet ze in de goede volgorde
gaan
op de fiets
Kinderen
naar school
.

Slide 10 - Sleepvraag

Zet ze in de goede volgorde
naar school
gaan
in Nederland
op de fiets
kinderen
.

Slide 11 - Sleepvraag

Zet ze in de goede volgorde
Nederlands
zij
op school
heel snel
leert
.

Slide 12 - Sleepvraag

Soorten zinnen
Gewone hoofdzin: Zij leert Nederlands in Hoofddorp.
Hoofdzin met inversie: In Hoofddorp leert zij Nederlands.
Ja/nee-vraag: Leert zij Nederlands in Hoofddorp?
Vraagwoord-vraag: Waar leert zij Nederlands?

Slide 13 - Tekstslide

Werkblad

website: NT2Taalmenu > A1-beginners > grammatica > gesloten vragen > oefening 1 t/m 6


Slide 14 - Tekstslide