Economie examentraining - B. Arbeid en productie

Economie examentraining 
B. Arbeid en productie
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Economie examentraining 
B. Arbeid en productie

Slide 1 - Tekstslide

B. Arbeid en productie
  • B1. Productiekosten en prijzen
  • B2. Arbeid 

Slide 2 - Tekstslide

Verkoopprijs
De verkoopprijs komt zo tot stand:

Inkoopprijs
Brutowinstmarge

+
Verkoopprijs exclusief btw
btw per product

+
Verkoopprijs inclusief btw

Slide 3 - Tekstslide

Verkoopprijs
Verkoopprijs = prijs waarvoor de consument het koopt
Inkoopprijs = kosten om grondstoffen in te kopen
Brutowinstmarge = de marge eroverheen zodat de producent er iets aan verdient
Btw = belasting op toegevoegde waarde (21% of 9%)

Slide 4 - Tekstslide

Afzet, omzet en marktaandeel
Afzet = aantal verkochte producten
Omzet = totale opbrengst van verkopen in een periode

Omzet = verkoopprijs exclusief btw x afzet


Slide 5 - Tekstslide

Afzet, omzet en marktaandeel
Marktaandeel = afzet van dat bedrijf in een percentage van de totale afzet op de markt

Marktaandeel = afzet bedrijf / afzet markt x 100%

Slide 6 - Tekstslide

Bedrijfskosten
Productiekosten = kosten van productie
  • Vaste kosten: veranderen niet bij meer of minder productie (voorbeeld: huur pand)
  • Variabele kosten: veranderen bij meer of minder productie (voorbeeld: loon per uur)

Slide 7 - Tekstslide

Bedrijfskosten
Bedrijfskosten = alle vaste en variabele kosten samen
  • Huisvestingskosten
  • Loonkosten
  • In- en verkoopkosten
  • Leveringskosten
  • Afschrijvingskosten
Afschrijving = waardevermindering van duurzame productiemiddelen

Slide 8 - Tekstslide

Brutowinst en nettowinst
Brutowinst = verkoopprijs exclusief btw - inkoopprijs exclusief btw

Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten

Slide 9 - Tekstslide

Brutowinst en nettowinst
Voorbeeld: 

Slide 10 - Tekstslide


Slide 11 - Open vraag


Slide 12 - Open vraag

Brutowinst en nettowinst
Verkoopprijs inclusief btw = verkoopprijs exclusief btw x 1,21
Verkoopprijs exclusief btw = verkoopprijs inclusief btw : 1,21


Let op: btw komt altijd bovenop de 100%

Slide 13 - Tekstslide

Uit welke twee onderdelen bestaat de consumentenprijs
A
verkoopprijs en brutowinstmarge
B
verkoopprijs en btw
C
inkoopprijs en brutowinst
D
inkoopprijs en btw

Slide 14 - Quizvraag

Om uiteindelijk een flinke winst te maken is het nodig dat Action een grote afzet heeft. Wat wordt er bedoeld met afzet?
A
het aantal producten dat ingekocht wordt
B
het aantal producten dat verkocht wordt
C
het aantal verkochte producten x kostprijs product
D
aantal verkochte producten x verkoopprijs van product

Slide 15 - Quizvraag

Wat wordt verstaan onder marktaandeel?
A
afzet van bedrijf als percentage van de totale afzet in een bedrijfstak
B
afzet van bedrijf als percentage van de totale omzet in een bedrijfstak
C
winst van een bedrijf als percentage van de afzet van het bedrijf
D
winst van een bedrijf als percentage van de omzet van het bedrijf

Slide 16 - Quizvraag


Slide 17 - Open vraag

In welke regel staan uitsluitend bedrijfskosten?
A
btw, huisvesting, verzekeringen
B
btw, inkoopwaarde, personeelskosten
C
energiekosten, inkoopwaarde, personeelskosten
D
energiekosten, huisvesting, verzekeringen

Slide 18 - Quizvraag


A
de variabele kosten kunnen over meer producten worden verdeeld
B
de variabele kosten kunnen over minder producten worden verdeeld
C
de vaste kosten kunnen over meer producten worden verdeeld
D
de vaste kosten kunnen over minderproducten worden verdeeld

Slide 19 - Quizvraag

Ronald is boer met 90 koeien. Elke koe geeft per dag 30 liter melk. Ronald kreeg in 2010 gemiddeld €27,75 per 100 liter melk. Bereken de omzet van Ronald in 2010

Slide 20 - Open vraag

B. Arbeid en productie
  • B1. Productiekosten en prijzen
  • B2. Arbeid 

Slide 21 - Tekstslide

Arbeidsverdeling
Arbeidsverdeling = verdelen van taken waarbij iedereen doet waar hij goed in is (specialisatie)

Vier sectoren:
  1. Primair (landbouw)
  2. Secundair (verwerkt primaire producten)
  3. Tertiair (commerciële dienstverlening)
  4. Quartair (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 22 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit = productie per werknemer in een bepaalde periode
  • Arbeidsomstandigheden
  • Scholing
  • Mechanisering
  • Arbeidsverdeling
  • Arbeidsvoorwaarden
  • Arbeidsmotieven
  • Arbowet
  • Automatisering
Hoge productiviteit
Lage kostprijs

Slide 23 - Tekstslide

Arbeidsverdeling
Keerzijde van arbeidsverdeling: vervreemding tussen werknemer en eindproduct (omdat iedereen maar een klein deel bijdraagt)

Slide 24 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
Arbeidsmarkt = geheel van vraag en aanbod

Aanbod
  • Alle werkenden en werkzoekenden (beroepsbevolking

Vraag
  • Bezette banen en vacatures
  • Vanuit bedrijven en overheid

Slide 25 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
Krappe arbeidsmarkt = meer arbeidsplaatsen dan werknemers
  • Tekort aan werknemers
  • Vraag groter dan aanbod
  • Hogere lonen en betere voorwaarden
Ruime arbeidsmarkt = overschot op de arbeidsmarkt
  • Aanbod groter dan vraag
  • Werkloosheid
  • Lagere lonen en slechtere voorwaarden


Slide 26 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
Overheid speelt een rol in het bieden van gelijke kansen

Slide 27 - Tekstslide

Werkloosheid
Vijf soorten
  1. Structureel (product vervangen, nieuwe technieken)
  2. Regionaal
  3. Seizoen
  4. Frictie (tijd tussen studie en werk of twee banen)
  5. Conjunctureel (schommelingen in de economie)

Slide 28 - Tekstslide

Werkloosheid
Vicieuze cirkel:

Slide 29 - Tekstslide

Werkloosheid
Loon-prijsspiraal = vicieuze cirkel tussen lonen en prijzen

UWV 
  • registreert werklozen
  • arbeidsbemiddeling
  • werkloosheidsuitkering (lager dan het loon)

Verborgen werkloosheid = niet geregistreerd

Slide 30 - Tekstslide

Werkloosheid
Overheid neemt maatregelen tegen werkloosheid (zie samenvatting)
  • Verhogen van inkomens of verlagen belasting
  • Verhogen van overheidsuitgaven door aanbesteden van werk
  • Verlagen van prijzen door innovatie
  • Beïnvloeden van loonkosten via belastingen
  • Loonkostensubsidies
  • Verkorting van arbeidstijd
  • Verlenging van bedrijfstijd

Slide 31 - Tekstslide

Werkloosheid
Overheid neemt maatregelen tegen werkloosheid (zie samenvatting)
  • Kinderopvang 
  • Scholing
  • Scholing als kostenpost en investering

Werkloosheid kan meerdere landen beïnvloeden
Voorbeeld: veel werkloosheid in Griekenland, waardoor veel Grieken naar Nederland komen, hierdoor raken mensen in Nederland werkloos.

Slide 32 - Tekstslide


Slide 33 - Open vraag

Te berekenen valt dat Grieken gemiddeld 47% meer uren werken dan de Nederlanders. De jaarproductie van Grieken ligt niet 47% hoger dan die van Nederlanders. Die is minder dan 47%Hoe komt dat?
A
De arbeidsproductiviteit per uur van Grieken is hoger dan die van Nederlanders
B
De arbeidsproductiviteit per uur van Grieken is lager dan die van Nederlanders
C
Griekenland heeft meer werkenden dan Nederland
D
Griekenland heeft minder werkenden dan Nederland

Slide 34 - Quizvraag

Nu Stijn gaat werken, is zijn inkomen niet veel hoger dan met een volledige Wajong uitkering. Toch wil hij graag blijven werken. Noem twee arbeidsmotieven, anders dan een financieel motief, voor Stijn om toch te werken

Slide 35 - Open vraag

Bij een koeienboerderij wordt de arbeidsproductiviteit gemeten in liters melk per gewerkt uur. De koeien worden gemolken met een melkmachine. Welke aanpassing zal de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur doen stijgen?
A
Een snellere melkmachine
B
Extra personeel aannemen
C
Het personeel langer laten werken
D
Minder koeien gaan houden

Slide 36 - Quizvraag

In Drimmelen zijn Bart en Klazien de hardwerkende eigenaren van boerderijcamping Groene Hoeve. Het bedrijf heeft 30 kampeerplaatsen en 10 vakantiehuisjes. Afgelopen jaar zijn meer gasten en overnachtingen dan ooit tevoren geboekt. Ze hebben dat voor elkaar gekregen met minder personeel. Welke conclusie is juist?
A
De arbeidsproductiviteit per jaar is gedaald
B
De arbeidsproductiviteit per jaar is gestegen
C
De arbeidsproductiviteit per jaar is gelijk gebleven

Slide 37 - Quizvraag

Leg uit hoe een betere arbeidsverdeling de arbeidsproductiviteit kan verhogen

Slide 38 - Open vraag

Edwin wil maatregelen gaan nemen om de arbeidsproductiviteit per uur te verhogen. Door welke maatregel kan de productiviteit toenemen?
A
Arbeidsverdeling toepassen
B
Meer personeel aannemen
C
Meer verschillende opdrachten laten uitvoeren
D
Werknemers meer dagen laten werken

Slide 39 - Quizvraag

Mede door de economische crisis en de bezuinigingen die de regering doorvoert, is er op de arbeidsmarkt sprake van relatief veel aanbod van arbeid. Wat zijn de aanbieders van arbeid?
A
bedrijven
B
bedrijven en overheid
C
werkzoekenden
D
werkzoekenden en werkenden

Slide 40 - Quizvraag


Slide 41 - Open vraag


Slide 42 - Open vraag


Slide 43 - Open vraag

Welke instantie bemiddelt in Nederland tussen vragers naar en aanbiders van werk?
A
CBS
B
FTE
C
NIBUD
D
UWV

Slide 44 - Quizvraag

Als zzp'ers al meerdere jaren geen opdrachten meer kunnen vinden, melden zij zich uiteindelijk aan bij het UWV en worden officieel geregistreerd als werkloos. Geef een financiële reden waarom ze zich aanmelden bij het UWV.

Slide 45 - Open vraag

Arno's vrouw vindt het vervelend dat ze minder inkomen hebben nu Arno werkloos is. In tegenstelling tot zijn vrouw maakt Arno zich meer druk om andere nadelen van het werkloos zijn. Noem twee andere nadelen.

Slide 46 - Open vraag


Slide 47 - Open vraag


Slide 48 - Open vraag

In de jaren tachtig werden veel werkweken in Nederland verkort van 40 uur naar 38 uur en zelfs 36 uur om op deze manier de werkloosheid terug te dringen. Leg uit hoe door het verkorten van de werkweek de werkloosheid kon afnemen.

Slide 49 - Open vraag

Werkloosheid kost de overheid veel geld, omdat ze hierdoor veel belastingontvangsten misloopt. Geef een ander financieel gevolg voor de overheid wanneer de werkloosheid hoog is.

Slide 50 - Open vraag