la négation

la négation

aujourd'hui c'est ... (quel jour?)

c'est le ... ... (quelle date?)

il est ... (quelle heure?)

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

la négation

aujourd'hui c'est ... (quel jour?)

c'est le ... ... (quelle date?)

il est ... (quelle heure?)

Slide 1 - Tekstslide

Wat zie je
niet (of geen) bestaat in et Frans uit twee woordjes: ne..pas
De twee blijven niet bij elkaar want..
Er komt een persoonvorm tussen.
Een persoonsvorm (pv)?
Dat is het werkwoord dat zich aanpast aan de persoon waar het bij hoort.
1e iL (persoon) travaille (pv)
2e Ces trois sont
3e Marc est
De ontkenning plaats je om de pv..nu jij

Slide 2 - Tekstslide

ne ... pas

ne ... plus

ne ... jamais

ne ... rien

ne ... pas encore

ne ... personne

ne ... aucun

ne ... pas du tout

ne ... pas non plus

ne ... plus jamais


niet/geen

niet meer

nooit

niets

nog niet

niemand

geen enkele

helemaal niet

ook niet

nooit meer

Slide 3 - Tekstslide

Ne ... que

slechts / alleen maar


Dit is eigenlijk geen ontkenning, maar bestaat uit wel uit ne ... + een tweede deel

Je n'ai que trois amis = J'ai seulement trois amis

Slide 4 - Tekstslide

Let op! ne...personne
Je n'ai vu personne.                         Ik heb niemand gezien.
Je ne veux voir personne.             Ik wil niemand zien

  • voltooid deelwoord of heel werkwoord achter persoonsvorm?
  • personne komt achter dit voltooid deelwoord of hele werkwoord (achter alle w.w.)


Slide 5 - Tekstslide

Ik heb niets gekocht.
A
Je n'ai pas acheté.
B
Je n'ai rien acheté.
C
Je n'ai jamais acheté.
D
Je n'ai personne acheté.

Slide 6 - Quizvraag

Nooit
Niets
nog niet
niet meer
niet
Ne ... Pas non plus
Ook niet, ook geen
Ne ... Plus
Ne ... Pas encore
Ne ... Rien
Ne ... Pas
Ne ... Jamais

Slide 7 - Sleepvraag

Il n'a trouvé qu'une solution.
A
Hij heeft geen oplossing gevonden.
B
Hij heeft maar één oplossing gevonden.
C
Hij heeft niets gevonden.
D
geen vertaling is goed

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal naar het Frans:
We willen niet meer doorgaan.
A
On ne veut pas du tout continuer.
B
On ne veut plus jamais continuer.
C
On ne veut plus continuer.
D
On ne veut pas encore continuer.

Slide 9 - Quizvraag

Je veux manger= ik wil eten
Hoe zeg je: ik wil niets eten
timer
0:20
A
Je ne veux manger rien
B
Je veux ne rien manger
C
Je ne veux rien manger
D
Je veux ne manger rien

Slide 10 - Quizvraag

Ik wil niemand zien.
timer
1:00
A
Je vois personne.
B
Je ne veux rien voir.
C
Je ne veux voir personne.
D
Je ne veux personne voir.

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb niemand gezien.
A
Je n'ai pas vu personne.
B
Je n'ai personne vu.
C
Personne ne m'a vu.
D
Je n'ai vu personne.

Slide 12 - Quizvraag


je fais mes devoirs
j' ai un chien

je ne fais pas mes devoirs
je n'ai pas de chien
NIETS = "ne....rien"
J'ai tout
Je n' ai rien
Tu veux un café?
Je ne veux rien
ATTENTION!
Le contraire de "tout" = "ne...rien"
le contraire de "quelque chose"(iets) = "ne ..rien"

Slide 13 - Tekstslide

maak ontkennend:
je vois quelqu'un

A
je vois quelqu'un personne
B
je ne vois personne quelqu'un
C
je ne vois personne
D
je ne vois pas personne

Slide 14 - Quizvraag

Geef een ontkennend antwoord!
Tu as vu quelqu'un?
A
J'ai vu ne personne.
B
Je n'ai personne vu.
C
Je ne personne vu.
D
Je n'ai vu personne.

Slide 15 - Quizvraag

Ik zie niets.

Ik hoor niemand.


Niets is waar.

Niets is gebeurd (er is niets gebeurd).

Niemand heeft het ongeluk gezien.

Je ne vois rien.

Je n'entends personne.


Rien n'est vrai.

Rien ne s'est passé.


Personne n'a vu l'accident.

Slide 16 - Tekstslide

Als niets en niemand onderwerp zijn van de zin, gebruik je rien ne + pv of personne ne + pv.

Slide 17 - Tekstslide

Niemand kent hem.
A
Personne ne le connaît.
B
Ne personne le connaît.
C
Je ne connais personne.
D
Personne ne le connaît pas.

Slide 18 - Quizvraag

Let op: als je een vraag beantwoordt, moet je sommige woorden die in de vragen staan niet in je antwoord opnieuw gebruiken 


- Déjà (al) = ne/n’ …. pas encore (nog niet)
- Quelque chose (iets) = ne/n’….. rien (niets)  - Tout (alles) = ne/n'.... rien (niets)
- Quelqu’un (iemand) = Ne/n’…. personne (niemand).
- Encore (nog) = ne/n’ … plus (niet meer) 
- Souvent (vaak / dikwijls) = ne/n’ …. Jamais (nooit)
- Toujours (altijd) = = ne/n’ …. Jamais (nooit) 
- Un (een) = Ne/n’ …. aucun(e) (geen enkel(e)
- Beaucoup (veel) = Ne/n’…. que (slechts / alleen maar) 

Non, je n’ai que deux robes. (Nee, ik heb slechts twee jurken)





Slide 19 - Tekstslide

Maak ontkennend
Il est déjà parti (nog niet)

Slide 20 - Open vraag

Beantwoord de vraag
Tu as

Slide 21 - Open vraag

Beantwoord de vraag
Vous voulez quelque chose? (niets)

Slide 22 - Open vraag

Beantwoord de vraag
Tu connais quelqu'un ici? (niemand)

Slide 23 - Open vraag

Beantwoord de vraag
Tu as encore faim? (niet meer)

Slide 24 - Open vraag