Werkwoordspelling verleden tijd

Voorbeeld - for example.

tegenwoordige tijd - the present
verleden tijd
Ik loop naar huis.
Ik liep naar huis.
Ik brand mijn vingers
Ik brandde mijn vingers 
Hij bakt een pizza
Hij bakte een pizza. 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voorbeeld - for example.

tegenwoordige tijd - the present
verleden tijd
Ik loop naar huis.
Ik liep naar huis.
Ik brand mijn vingers
Ik brandde mijn vingers 
Hij bakt een pizza
Hij bakte een pizza. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verleden tijd
De verleden tijd gaat over zaken of handelingen die in het verleden plaatsvonden.




Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

regelmatig of onregelmatig (sterke ww /zwakke )

Je kunt werkwoorden opdelen in regelmatige werkwoorden en onregelmatige werkwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onregelmatige werkwoorden / sterke werkwoorden
Bij onregelmatige werkwoorden verandert de klank(the sound) als je ze in de verleden tijd zet:
bijvoorbeeld : loop -> liep(lopen)  en kom -> kwam
Als je deze woorden niet kent, moet je ze uit je hoofd leren. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regelmatige werkwoorden- weak - zwakke werkwoorden
Regelmatige werkwoorden vervoeg je volgens vaste regels. 
brand- brandde
bak - bakte
hoor - hoorde

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

regels
We kennen de stam nog van de tegenwoordige tijd. Dit is het hele werkwoord zonder -en 
branden - brand
bakken - bak
lopen- lop - ik loop

oo aa uu ee

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

-de(n) of -te (n)
1. enkelvoud: stam + te of +de
2. meervoud: stam + ten of +den

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

't ex-kofschip  
 
Om te weten of je -te of -de moet gebruiken hanteren we de regel van 't ex-kofschip. 
Als een stam eindigt op één van de medeklinkers uit 't ex-kofschip dan gebruik je -te(n)
stopte
luisteren (to listen) - luisterde
horen (to hear) - hoorde
voelen (to feel) - voelde
wachten (to wait) - wachtte

hoor 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Infinitief/ hele werkwoord: hoorde
i form-stam: hoor 
de 'r' zit niet in 't ex-kofschip
dus: hoor, hoorde(n)


Slide 9 - Tekstslide

Ik vraag

Ik vroeg

jij vroeg
Nog een voorbeeld
infintief/hele werkwoord: stoppen
stam: stop
de 'p' zit in 't ex-kofschip
dus: stop, stopte

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

dubbel d of dubbel t
Als de stam eindigt op een 'd' dan zet je er volgens de regels ook -de(n) achter -> brand-brandde
Als de stam eindigt op een 't' dan zet je er volgens de regels ook -te(n) achter -> zet - zette

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

nu jij

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed?
Hij (luisteren) .............. naar de docent




A
luistert
B
luisterde
C
luisterte
D
luisterd

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij (wandelen) samen door het park
A
wandelen
B
wandelten
C
wandelden

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Monica (bakken) een pizza
A
bakt
B
bakken
C
bakde
D
bakte

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik (zetten) de bloemen op tafel
A
zet
B
zeten
C
zette
D
zetde

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het huis (branden) volledig af
A
brande
B
branden
C
brandte
D
brandde

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de verleden tijd:
Wij (dromen) van een zonnige vakantie

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij (proberen) de les te begrijpen.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij (zetten) de wekker op half zeven

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meisje (kloppen) op de deur


Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De wond (bloeden) intens.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

v/f z/s

Als de stam van een werkwoord eindigt op een v of een z, dan schrijf je de stam met een f of een s. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhuizen en verven 
stam - i form - ik vorm
persoonsvorm
verleden tijd
verhuiz
verhuis
verhuisde
verv
ik verf
verfde

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kijkt dus altijd naar de laatste letter van de stam.
verven -> stam eindigt op 'v'. Deze zit niet in 't ex-kofschip dus in de verleden tijd gebruik je een d.
verhuizen -> stam eindigt of 'z'. Deze zit niet in 't ex-kofschip dus in de verleden tijd gebruik je een d.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede vorm?
Ik (doven) de kaars


A
doofte
B
dooftte
C
doofdde
D
doofde

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de koeien (grazen) in de wei
A
graasden
B
graasdden
C
graasten
D
graastten

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de verleden tijd:
Wij (besteden) veel tijd aan het huiswerk


Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De jongen (bereiden) een heerlijke maaltijd


Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ilham (stoffen) de kamer


Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De directeur (faxen) de brief

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De demonstranten (bezetten) het Malieveld

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vroeger (leven) de mensen in grotten



Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

huiswerk
maak in starttaal online oefening 3,4 en 5 van de verleden tijd.  

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies