3D - vr. 2/2/2024

3D - vr. 2/2/2024
1.                                           - is iedereen er weer?
2.  S.O. Hfd. 3 terug > reflectiemapje
3.  Chapitre 3: En route!  - 
      Bron G : Phrases-clés
3.   Bron H : het persoonlijk naamwoord als lijdend vwp.
4.   Taakwerk week 4
   
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3D - vr. 2/2/2024
1.                                           - is iedereen er weer?
2.  S.O. Hfd. 3 terug > reflectiemapje
3.  Chapitre 3: En route!  - 
      Bron G : Phrases-clés
3.   Bron H : het persoonlijk naamwoord als lijdend vwp.
4.   Taakwerk week 4
   

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vervang het lijd. vwp. (1)
Vervang het lijd. vwp 
door le, la, l', les

Slide 4 - Tekstslide

Hfd. 2 - bron C:

Slide 5 - Tekstslide

Ik ken de jongen. = Je connais le
garçon.
Ik ken hem. = ...........................................................
A
Je l'connais.
B
Je la connais.
C
Je le connais.
D
Je les connais.

Slide 6 - Quizvraag

Ik ken het meisje. = Je connais la fille.
Ik ken haar. = ...........................................................
A
Je l'connais.
B
Je la connais.
C
Je le connais.
D
Je les connais.

Slide 7 - Quizvraag

Ik ken de kinderen. = Je connais les enfants.
Ik ken ze. = ...................................
A
Je l' connais.
B
Je le connais.
C
Je la connais.
D
Je les connais.

Slide 8 - Quizvraag

Hij drinkt de cola. = Il boit le coca.
Hij drinkt het. = ................................................
A
Il l' boit.
B
Il le boit.
C
Il le boit
D
Il les boit.

Slide 9 - Quizvraag

Zij houden van de jongen. =
Ils aiment le garçon.
Zij houden van hem. = ................................
A
Ils le aiment.
B
Ils l'aiment.
C
Ils la aiment.
D
Ils les aiment.

Slide 10 - Quizvraag

Hij drinkt de limonade. = Il boit la
limonade.
Hij drinkt het. = ........................................................
A
Il l' boit.
B
Il le boit.
C
Il la boit.
D
Il les boit.

Slide 11 - Quizvraag

Zij houden van het meisje. =
Ils aiment la fille.
Zij houden van haar. = ................................
A
Ils le aiment.
B
Ils l'aiment.
C
Ils la aiment.
D
Ils les aiment.

Slide 12 - Quizvraag

Zij houden van de kinderen. =
Ils aiment les enfants.
Zij houden van hen. = ........................................
A
Ils le aiment.
B
Ils l'aiment.
C
Ils la aiment.
D
Ils les aiment.

Slide 13 - Quizvraag

Zij zingen het liedje. = Ils chantent la
chanson.
Zij zingen het. = .....................................................
A
Ils le chantent.
B
Ils la chantent.
C
Ils l' chantent.
D
Ils les chantent.

Slide 14 - Quizvraag

Zij zingen de liedjes. = Ils chantent les
chansons.
Zij zingen ze. = ........................................................
A
Ils le chantent.
B
Ils la chantent.
C
Ils l' chantent.
D
Ils les chantent.

Slide 15 - Quizvraag

Wij gaan champagne drinken. =
Nous allons boire du champagne.
Wij gaan het drinken. = ....................................
A
Nous allons le boire.
B
Nous allons la boire.
C
Nous l'allons boire.
D
Nous allons les boire.

Slide 16 - Quizvraag

Neemt u die appels? = Vous prenez
ces pommes?
Neemt u ze? = .......................................................
A
Vous prenez les?
B
Vous la prenez?
C
Vous le prenez?
D
Vous les prenez?

Slide 17 - Quizvraag

semaine 5 - Taakwerk:
maken:
- Eb. blz. 112: opdr. 26 t/m 28
- Eb. blz. 114: opdr. H 29 t/m 32 maken 

leren:
- bron G: Phrases-Clés FN/NF
- bron H: Grammaire: pers. vnw. als lijdend vwp FN/NF

Slide 18 - Tekstslide