Nederlands Bouwsteen 6 startles

EIB periode 3
Bouwsteen 6 - Argumenteren 

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

EIB periode 3
Bouwsteen 6 - Argumenteren 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen argumenteren 

  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen feiten en meningen is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen objectief en subjectief is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen standpunten en argumenten is.
  • Je weet welke soorten argumenten er zijn
  • Je kent een aantal drogredenen

Slide 2 - Tekstslide

I Feiten en meningen

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer spreek je van een feit?

Slide 4 - Open vraag

Wanneer spreek je van een mening?

Slide 5 - Open vraag

Kenmerken feit
  • Staat vast, het is zo
  •  Kun je controleren, iets is waar of niet waar 
  • Objectief > 



  • Voorbeeld objectieve teksten: 
Nieuwsberichten, onderzoeksrapporten, wetenschappelijke tijdschriften
ob·jec·tief (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord; vergrotende trap: objectiever, overtreffende trap: objectiefst)

zich beperkend tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of door vooroordelen; onbevooroordeeld, onbevangen (tegenstelling: subjectief)

Slide 6 - Tekstslide

Kenmerken mening
  • Persoonlijke gedachte
  • Je kunt het ergens wel, een beetje of niet mee eens zijn
  • Subjectief >



  • Voorbeeld subjectieve teksten:
Ingezonden brieven, columns, discussieforums
sub·jec·tief (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord)

persoonlijk, volgens eigen mening; = partijdig (tegenstelling: 1objectief): een subjectief oordeel

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Filmpje - Is de aarde plat?


Wat kun je zeggen over de uitspraken van de heren en de dame?
Feit of mening?

Slide 9 - Tekstslide

*Even oefenen*
Deze dag is te mooi om te werken.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Ik denk dat je gewoon te beroerd bent om te werken.
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quizvraag

Eind februari 2022 vielen de Russen binnen in Oekraïne.
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quizvraag

Het boek bevat tien prachtige portretten met foto's.
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag

In januari 2022 nam het aantal uitkeringen in de detailhandel toe met 4.2 procent.
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quizvraag

II Standpunten en argumenten
  • Een standpunt > Jouw mening over een onderwerp
"Een mening of standpunt is wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn, maar je kunt ook iets anders vinden. In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver of spreker is. Ook staan er vaak vormen van figuurlijk taalgebruik in."

  • Argumenten > Feiten of bewijzen, controleerbaar voor iedereen
"Argumenten gebruik je om je standpunt of mening te ondersteunen. Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt. 
*Wat is een drogredenStandpunt en argument kloppen niet bij elkaar. 
> Roken is niet slecht, mijn oma van 95 rookte een pakje per dag.


Slide 15 - Tekstslide

II Standpunten en argumenten
  • Een standpunt > Jouw mening over een onderwerp
"Een mening of standpunt is wat iemand ergens van vindt. De argumenten ondersteunen en je kunt het woord 'dus' gebruiken: Spruitjes vind ik bitter smaken (argument) DUS Ik eet geen spruitjes (standpunt)

  • Argumenten > Feiten of bewijzen, controleerbaar voor iedereen
" Je herkent ze bijvoorbeeld aan de signaalwoorden 'omdat' en 'want'." Ik eet geen spruitjes (standpunt) want ik vind ze bitter smaken (argument)




Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Een ander woord voor standpunt is:

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Video

*Even oefenen*
Wat is het standpunt in onderstaande zin:
Het is een risicovolle operatie; het spierweefsel kan namelijk beschadigd raken.
A
Het is een risicovolle operatie
B
Het spierweefsel beschadigd kan raken

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het standpunt in onderstaande zin:

Tweederde van de jongeren heeft schulden, dat kun je toch geen klein probleem meer noemen.
A
Tweederde van de jongeren heeft schulden
B
Dat kun je toch geen klein probleem meer noemen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het argument in onderstaande zin:

Zo boeiend was haar optreden niet, de helft van het publiek deed wat anders.
A
Zo boeiend was haar optreden niet
B
De helft van het publiek deed wat anders

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het argument in onderstaande zin:

De eerste reacties op het product waren heel positief, dus het ontwerp van Hans is goed gelukt.
A
De 1e reacties op het product waren heel positief
B
Dus het ontwerp van Hans is goed gelukt.

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Lesdoelen:
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen feiten en meningen is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen objectief en subjectief is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen standpunten en argumenten is.

Slide 26 - Tekstslide

Vragen?
Tot volgende week!

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag
Bouwsteen 6 Argumenteren:
   Lezen en luisteren
  Je maakt bolletje 6 t/m 12


Slide 28 - Tekstslide

Volgende les:
Beeldspraak en drogredenen


Slide 29 - Tekstslide