Argumenteren

Even testen in 20 seconden: 
wel of geen standpunt?
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Even testen in 20 seconden: 
wel of geen standpunt?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen

  • Je weet wat de termen standpunt, mening, stellingfeit, argument, tegenargument en weerlegging betekenen. 
  • Je weet wat de termen objectief en subjectief betekenen. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

feit en mening
Een informatieve tekst zoals een nieuwsbericht staat vol met feiten. Feiten kun je controleren. Je kunt controleren of ze waar zijn of niet. Als  een schrijver alleen maar feiten geeft, is hij objectief

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

feit of mening
In een betogende tekst geeft de schrijver zijn mening en onderbouwt die met argumenten. Hij wil overtuigen.  Meningen zijn subjectief. Dat wil zeggen: ze zijn niet controleerbaar, want het gaat om een persoonlijk oordeel. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

verschil mening en stelling
een mening: Ik vind.......Ik ben voor.....ik ben het oneens met......
Ik ben tegen....Ik ben van mening dat......( Het is duidelijk dat JIJ iets vindt) 
een stelling: Daarbij laat je weg: ik vind.....en doe je net alsof het al beslist is. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

verschil mening en stelling
een mening: Ik vind het niet kunnen dat dieren in een dierentuin in gevangenschap moeten leven voor ons plezier. 
een stelling Dierentuinen moeten verboden worden. ( Een stelling is dus een vermomde mening, het lijkt al beslist.) 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Standpunt, mening, argument, feit
  1. Een standpunt is iets wat jij vindt, gebaseerd op een persoonlijke mening (subjectief).
  2. Een argument gebruik je bij de onderbouwing van jouw standpunt en is de reden waaróm jij iets vindt.
  3. Een sterk argument is vaak gebaseerd op objectieve feiten, waarmee je kunt aantonen dat je geen onzin praat.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld...
  1. Particulier vuurwerk met Oud en Nieuw moet verboden worden... (standpunt/stelling)
  2. ..., want vuurwerk is gevaarlijk. (argument)
  3. Vuurwerk bevat verschillende explosieve en chemische stoffen. Er wordt veel vuurwerk tegelijkertijd afgestoken in een straat. Er zijn jaarlijks ....(getal) . doden en gewonden door vuurwerk. (feiten)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Standpunten
  • prikkelende, stellige uitspraak
  • roept reacties op, je kunt erover discussiëren
  • er wordt vaak een wenselijke situatie in  aangegeven (in een stelling)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moeten basisscholen wel of niet meer muzieklessen geven?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 15 - Quizvraag

Geen standpunt, want het is een vraag. Als dit in een tekst staat, dan vertelt de schrijver niet zijn mening, maar stelt een vraag. (Tenzij hij/zij in de tekst zelf zijn/haar antwoord op deze vraag geeft, door te zeggen dat er bv. wél meer muzieklessen moeten komen).
Hoe maak je hier een standpunt van: Basisscholen moeten meer muzieklessen geven.
Slimme kinderen moeten een aparte school krijgen.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 16 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (ze MOETEN volgens de schrijver een aparte school krijgen, deze is er dus nog niet)
Steeds meer kinderen hebben tegenwoordig overgewicht.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 17 - Quizvraag

Geen standpunt, maar een feit. Hierover valt niet te discussiëren, het is gewoon zo. Er wordt geen toekomstige wenselijke situatie beschreven.
De belasting op sigaretten moet nog verder omhoog.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 18 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (de belasting MOET volgens de schrijver omhoog)
Zou het niet beter zijn als de minister de zomervakantie met twee weken inkort?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 19 - Quizvraag

Geen standpunt, maar een vraag (tenzij de schrijver zelf het antwoord op de vraag ook geeft in de tekst).
Hoe maak je hier een standpunt van:
Het zou beter zijn als de minister de zomervakantie met twee weken inkort.
De overheid zou het inzetten van jonge kinderen als influencer zo snel mogelijk moeten verbieden.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 20 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (er MOET volgens de schrijver een verbod op jonge influencers komen)
Het verbieden van fatbikes, is dat uitvoerbaar?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 21 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (er MOET volgens de schrijver een verbod op jonge influencers komen)
Even herhalen:
In een betogende tekst wil de schrijver je
A
informatie geven
B
overtuigen van zijn gelijk

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sophie zit in jouw klas en lacht veel. Sophie is een vrolijk meisje.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 23 - Quizvraag

Subjectief:
Informatie met een mening/waarde-oordeel, het kind kan ook uit ongemak of onzekerheid lachen
Vuurwerk levert veel schade op en daarom moet het verboden worden.
Vuurwerk is niet gevaarlijk, maar sommigen gaan er niet goed mee om.
Er moet een verbod op particulier vuurwerk komen.
Afgelopen jaar vielen er bijna 400 gewonden door vuurwerk.
WEERLEGGING/
ONTKRACHTING
STANDPUNT/
MENING
ARGUMENT
FEIT

Slide 24 - Sleepvraag

vraag studenten om uitleg te geven: wat houdt het begrip ook alweer in?
- argument: de reden waarom je iets vindt, met een duidelijke onderbouwing erbij
- weerlegging: reageer inhoudelijk op het argument van de tegenstander en leg uit waarom dat argument niet klopt of wel meevalt
- feit: controleerbaar, waar of niet waar, objectieve informatie
- standpunt: prikkelende uitspraak, jouw mening over een stelling, eens/oneens, voor/tegen....
Bedenk in 10 seconden: 
zijn de volgende beschrijvingen objectief of subjectief?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Robert heeft een blauwe trui aan.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 26 - Quizvraag

Objectief: de blauwe kleur en het kledingstuk zijn controleerbaar voor iedereen
Arda heeft een mooiere tekening dan Sem.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 27 - Quizvraag

Subjectief: het is jouw mening, wat jij mooi vindt, kan een ander minder mooi vinden
Uit onderzoek blijkt dat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 28 - Quizvraag

Objectief: het is de uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek, hierover valt niet te twisten
Loes woont dichtbij de grens met Duitsland.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 29 - Quizvraag

subjectief: jouw gevoel over de afstand tot de grens kan anders zijn dan dat van een ander. Wat is 'dichtbij'? Misschien vind jij iets dichtbij als het 5 minuten lopen is, terwijl een ander het nog dichtbij noemt, als het 20 minuten met de auto is. 
Kelsey is nu al voor de derde keer te laat.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 30 - Quizvraag

Objectief, het aantal keren te laat is meetbaar en voor iedereen te controleren
De nieuwe update is geen verbetering, want ik kan functies niet meer vinden.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 31 - Quizvraag

Subjectief, het is gebaseerd op jouw persoonlijke ervaring
(1)Je hebt griep, (2) je kunt maar beter in bed blijven vandaag.
A
(1) is mening
B
(1) is argument

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(1) Ik zit vaak uren te lezen in de bibliotheek. (2)Het is een fijne plek om te zijn.
A
(1) is mening
B
(1) is argument

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(1) Wonen in een boerengat lijkt me vreselijk saai. (2) Ze hebben er vast geen internet.
A
(1) is mening
B
(1) is argument

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(1)Dieren kunnen hun natuurlijke gedrag in hun verblijf niet uitvoeren, (2)daarom moeten dierentuinen dicht.
A
(1) is mening
B
(1) is argument

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een recensie is een voorbeeld van een ....
A
informatieve tekst
B
overtuigende tekst

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen overhalen en overtuigen?
A
er is geen verschil
B
overhalen= lezer moet iets doen = activeren

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is 'weerleggen' van een argument?
A
'goed praten' van een argument
B
een extra argument geven

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zonnen is slecht voor je huid wat je kan huidkanker krijgen. Wat is een weerlegging?
A
als je met mate zint en goed smeert kan je zonnen
B
er krijgen 100.000 mensen per jaar huidkanker

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ander woord voor weerleggen?
A
opdoeken
B
ontkrachten

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies