Bedrijfseconomie

BEDRIJFSECONOMIE
INTRODUCTIE
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

BEDRIJFSECONOMIE
INTRODUCTIE

Slide 1 - Tekstslide

Bedrijfseconomie?

Slide 2 - Woordweb

BEDRIJFSECONOMIE
ONDERNEMINGSPLAN

Slide 3 - Tekstslide

Ondernemingsplan
  • Ik kan uitleggen wat een ondernemingsplan is.
  • Ik kan 5 zaken opsommen die ik terugvind in een ondernemingsplan.

Slide 4 - Tekstslide

Bedrijfsidee?

Slide 5 - Woordweb

Kwaliteiten?

Slide 6 - Woordweb

Introductie bedrijfseconomie
Ondernemingsplan
Plan met daarin het doel, de verwachtingen en de strategie van de onderneming.
  • Bedrijfsidee: Welk product of dienst ga je verkopen?
  • Persoonlijke kwaliteiten
  • Financieel plan: Hoeveel geld startend bedrijf nodig heeft en hoe het aan dit geld komt.
  • Marketingplan: Strategie hoe een bedrijf een product op de markt brengt. 
  • Organisatie van het bedrijf: welke vergunningen en verzekeringen heb ik nodig 

Slide 7 - Tekstslide

Welk onderdeel van het ondernemingsplan?
Persoonlijke kwaliteiten
Bedrijfsidee
Financieel plan
Marketingplan
Organisatie van het bedrijf
Een vergunning aanvragen.
Voorraden inkopen
bij groothandel.
Bepalen wat voor activiteiten
 je gaat uitvoeren.
Bereid zijn hard te werken.
Social media account aanmaken.

Slide 8 - Sleepvraag

Je wil een Stand up paddle Board verhuurbedrijf opstarten. Bedenk twee kwaliteiten die van pas komen als je zo'n bedrijf start.

Slide 9 - Open vraag

Welke risico's zitten er aan het investeren van geld in je eigen supverhuurbedrijf?

Slide 10 - Open vraag

Bedenk wie je klanten zouden kunnen zijn?

Slide 11 - Open vraag

Hoe kun je erachter komen hoeveel deze mensen willen betalen om jouw supboards te huren?
Noem twee manieren.

Slide 12 - Open vraag

In welke informatie uit het ondernemingsplan zullen banken vooral geïnteresseerd zijn als ze een kredietaanvraag beoordelen?
A
Bedrijfsidee
B
Financieel plan
C
Marketingplan
D
Organisatie van het bedrijf

Slide 13 - Quizvraag

BEDRIJFSECONOMIE
INVESTERINGSBEGROTING

Slide 14 - Tekstslide

Investeringsbegroting
  • Ik kan het nut van een investeringsbegroting uitleggen.
  • Ik kan een investeringsbegroting opstellen.

Slide 15 - Tekstslide

Introductie bedrijfseconomie
Investeringsbegroting
Voordat je kunt verkopen, moet je eerst inkopen:
  • Voorraad (bv. grondstoffen, onderdelen)
  • Bedrijfsmiddelen (bv. winkel, computer). Bedrijfsmiddelen aanschaffen noem je investeren.
  • Opstartkosten
Hoeveel je nodig hebt, zet je in een investeringsbegroting
Het totale bedrag dat je hiervoor beschikbaar hebt is je investeringsbudget.


Slide 16 - Tekstslide

Een investeringsbegroting stel je alleen op als je voor jezelf begint.
A
juist
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Een investeringsbegroting stel je alleen op als je voor jezelf begint.
A
juist
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Op een investeringsbegroting zet je ook hoe je aan het geld gaat komen om alles te betalen.
A
juist
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Je internetabonnement zet je ook op een investeringsbegroting.
A
juist
B
fout

Slide 20 - Quizvraag

Een dienstverlener heeft vaak een lager totaalbedrag nodig om te kunnen starten dan een producent van goederen.
A
juist
B
fout

Slide 21 - Quizvraag

Introductie bedrijfseconomie
Oefeningen: Investeringsbegroting
  • Maak de oefeningen zelfstandig.
  • Wissel je antwoorden uit met je buurman.
  • We bespreken samen de antwoorden.
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Bespreken oefeningen

Slide 23 - Tekstslide

BEDRIJFSECONOMIE
FINANCIERINGSBEGROTING

Slide 24 - Tekstslide

Financieringsbegroting
  • Ik kan het nut van een financieringsbegroting uitleggen.
  • Ik kan een financieringsbegroting opstellen.

Slide 25 - Tekstslide

Hoe kom je aan geld
voor je eigen bedrijf?

Slide 26 - Woordweb

Introductie bedrijfseconomie
Financieringsbegroting
Overzicht waarin staat hoe de uitgaven op de investeringsbegroting worden betaald.
  • Spaargeld
  • Geld lenen bij familie of bank
  • Investeerder: wordt mede-eigenaar van het bedrijf.
  • Crowdfunding: een groep mensen dat geld investeert in een project of bedrijf.



Slide 27 - Tekstslide

Introductie bedrijfseconomie
Oefeningen: Financieringsbegroting
  • Maak de oefeningen zelfstandig.
  • Wissel je antwoorden uit met je buurman.
  • We bespreken samen de antwoorden.
timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

Bespreken oefeningen

Slide 29 - Tekstslide

BEDRIJFSECONOMIE
BALANS

Slide 30 - Tekstslide

Balans
  • Ik kan het nut van een balans uitleggen.
  • Ik kan een balans opstellen.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Introductie bedrijfseconomie
Balans
Een balans is een overzicht van al je bezittingen en vermogen. Een balans is altijd in evenwicht. 

Activa (bezittingen)
  • Vaste activa: bezittingen die langer dan een jaar mee gaan.
  • Vlottende activa: bezittingen die korter dan een jaar mee gaan.
  • Liquide activa: betaalmiddelen

Slide 33 - Tekstslide

Introductie bedrijfseconomie
Balans
Een balans is een overzicht van al je bezittingen en vermogen. Een balans is altijd in evenwicht.

Passiva (vermogen)
  • Eigen vermogen: bedrag dat je zelf in bedrijf gestoken hebt. Bij winst stijgt eigen vermogen.
  • Vreemd vermogen: schulden van het bedrijf.


Slide 34 - Tekstslide

Combineer de balanspost met de juiste categorie.
Lang vreemd vermogen
Vlottende activa
Kort vreemd vermogen
Vaste activa
Liquide middelen
Kas
Bank (negatief saldo)
Voorraad
Hypothecaire lening
Inventaris

Slide 35 - Sleepvraag

De linker- en de rechterkant van de balans zijn altijd in evenwicht.
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag

De waarde van Poké Bowl take-away is € 90.280.
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Het eigen vermogen van Poké Bowl take-away stijgt als het bedrijf winst maakt.
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Als Poké Bowl take-away een deel van de banklening aflost, dalen de liquide activa en het vreemde vermogen allebei.
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Eigen vermogen = vaste activa + vlottende activa + liquide activa - vreemd vermogen
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Een onderneming is voor 36% gefinancierd met leningen. Het eigen vermogen bedraagt € 210.000. Bereken het totale vermogen.

Slide 41 - Open vraag

Introductie bedrijfseconomie
Oefeningen: Balans
  • Maak de oefeningen zelfstandig.
  • Wissel je antwoorden uit met je buurman.
  • We bespreken samen de antwoorden.
timer
5:00

Slide 42 - Tekstslide

Bespreken oefeningen

Slide 43 - Tekstslide

Een bedrijf schaft een nieuwe bedrijfsauto aan en betaalt dit via de bank.

Wat is het effect op de vaste activa?
A
stijgen
B
dalen

Slide 44 - Quizvraag

Een bedrijf schaft een nieuwe bedrijfsauto aan en betaalt dit via de bank.

Wat is het effect op de liquide activa?
A
stijgen
B
dalen

Slide 45 - Quizvraag

Een bedrijf sluit een lening af.

Wat is het effect op de liquide activa?
A
stijgen
B
dalen

Slide 46 - Quizvraag

Een bedrijf sluit een lening af.

Wat is het effect op vreemd vermogen?
A
stijgen
B
dalen

Slide 47 - Quizvraag

Een bedrijf heeft voor € 2.000 aan goederen met winst verkocht.

Wat is het effect op vlottende activa?
A
stijgen
B
dalen

Slide 48 - Quizvraag

Een bedrijf heeft voor € 2.000 aan goederen met winst verkocht.

Wat is het effect op liquide activa?
A
stijgen
B
dalen

Slide 49 - Quizvraag

Een bedrijf heeft voor € 2.000 aan goederen met winst verkocht.

Wat is het effect op het eigen vermogen?
A
stijgt
B
daalt

Slide 50 - Quizvraag

BEDRIJFSECONOMIE

Slide 51 - Tekstslide