2 Aardbeving Marokko

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Aardbeving

nos.nl

Wij lezen de tekst

1. Wij lezen de tekst samen.

 

2. Onderstreep of markeer de woorden die je niet kent op.

Samenwerken in duo's

3. Bespreek de tekst met je buurman/ vrouw.

4. Samen bedenk je wat de nieuwe woorden betekenen.

5. Klassikaal bespreken onbekende woorden.

Vragen over de video en de tekst

Je krijgt een aantal vragen over de video.

Meld je aan via Lessonup.

1. Welke natuurramp is er in Marokko gebeurd?

1. overstroming
2. aardbeving
3. tornado
4. bosbrand

2. Waarom is het moeilijk om hulp te bieden aan de inwoners van Marokko?

1. Wegen zijn onbegaanbaar.
2. Er zijn geen hulpgoederen.
3. Er zijn geen artsen.
4. Het land is uitgestrekt.

3. Wat betekent 'epicentrum'?

1. rechterkant
2. linkerkant
3. middelpunt
4. buitenrand

4. Waarom slapen de mensen liever in tenten dan in huizen?

1. Ze zijn bang voor een nieuwe aardbeving.
2. Er is niet genoeg ruimte in de huizen.
3. Het is te warm in huis.

6. Waar bouwen arme mensen hun huizen van?

1. staal en klei
2. beton en staal
3. beton en steen
4. klei en leem

7. Waar bouwen rijke mensen hun huizen van?

1. staal en beton
2. cement en beton
3. beton en steen
4. klei en leem

8. Waarom is het nog onduidelijk hoeveel doden er zijn?

1. Er is geen goed systeem om dat bij te houden.
2. Er is geen internet.
3. Het tellen is nog aan de gang.

9. Op dit moment is er voldoende water en eten.

1. waar
2. niet waar

10. Noem een ander woord voor 'bedachtzaam'.

1. overhaast
2. voorzichtig
3. rustig
4. zo snel als mogelijk

11. Noem een ander woord voor 'animo'

1. ergens
2. idee
3. adres
4. enthousiasme

12. Maar we weten.....

Maar is een signaalwoord van het tekstverband

1. opsomming
2. vergelijking
3. tegenstelling

13. De voorzitter wil ook de langetermijngevolgen in het oog houden.

Ook is een signaalwoord van het tekstverband:

1. opsomming
2. vergelijking
3. tegenstelling

14. Waarom gaan de hulpteams niet direct naar Marokko?

1. Ze moeten eerst meer materiaal verzamelen.
2. Ze hebben nu geen tijd.
3. Ze willen elkaar niet voor de voeten lopen.
4. Er gaan nog geen vluchten.

15. De artsen verwachten dat er een tekort komt aan eten en water.

1. waar
2. niet waar

Evaluatie

*Wat heb je geleerd over de aardbeving?

*Wat vond je van de vragen over de tekst?