§2 Leestekens

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je punten, aanhalingstekens, komma's en dubbele punten op de juiste manier kunt

gebruiken 


Slide 2 - Tekstslide

Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.
Na een zelfstandige, mededelende zin komt een punt:
– Santosz spaart voor een nieuwe vishengel.
De komma in de volgende zin is dus fout (er moet een punt staan):
– Gisela gaat morgen naar Amsterdam, ze wil met de bus gaan.

Slide 3 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Je gebruikt een komma:

wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
- tussen twee persoonsvormen:
∘ Als het hard regent, moet je een regenpak aan.
- voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want:
∘ Lotte miste de trein, doordat ze te laat opstond.




Slide 4 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
- voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan:
∘ De peren, die beschimmeld zijn, moet je weggooien.
tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en):
- Nederlanders gaan graag op vakantie naar Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland.


Zet (in het algemeen) geen komma voor en en of.


Slide 5 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Je gebruikt een dubbele punt:
voor een aangekondigde opsomming:
- Dit zijn onze favoriete vakantielanden: Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland.

voor de directe rede of een citaat. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer:
- Ingmar zei vol zelfvertrouwen: ‘Ik ga voor de toets wiskunde een 10 halen.’






Slide 6 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Je gebruikt een dubbele punt:

als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel:

- Romie verzorgt haar konijnen goed: ze is een echte dierenvriend.
Je kunt de dubbele punt in dit geval ook vervangen door een komma + want.

Slide 7 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Je gebruikt aanhalingstekens:
bij de directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens:
- ‘Wil jij de afvalcontainer buitenzetten?’ vroeg Ruben aan zijn broer.

- ‘Vanavond ga ik lekker op de bank hangen’, zei Esmay tegen haar vriendin.

- Marit smeekte haar moeder: ‘Mogen Noor en Freek alsjeblieft blijven logeren?’

- ‘Als je mee wilt rijden naar het concert,’ zei Jolie, ‘moet je dat snel laten weten.’




Slide 8 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Let op: bij de indirecte rede (je geeft dan iemands woorden niet letterlijk weer) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens:
- Ruben vroeg aan zijn broer of hij de afvalcontainer buiten wilde zetten.
- Diego denkt bij zichzelf: waar ben ik aan begonnen?


.als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
- Het woord ‘elektriciteit’ wordt vaak fout gespeld.


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 11 - Tekstslide

H2E-2022

Slide 12 - Tekstslide

H2F

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Maken:
Cursus 7
§ 2 blz. 251

Opdracht 1 ( mag in je boek, maar alleen met potlood!)

Opdracht 2 t/m 4 in je schrift

Als er staat: neem de zinnen over, dan NEEM JE DE ZINNEN OVER!

Slide 16 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Tekst

Slide 17 - Tekstslide

§2 Leestekens

Slide 18 - Tekstslide