Je gebruikt een komma:
wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
- tussen twee persoonsvormen:
∘ Als het hard regent, moet je een regenpak aan.
- voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want:
∘ Lotte miste de trein, doordat ze te laat opstond.