Taalverzorging-komma

Leestekens
De komma
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leestekens
De komma

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de fout 

Waar ontbreekt de komma?

Wat doet dit met de betekenis van de zin?

Slide 2 - Tekstslide

De komma ontbreekt in de volgende zin:
'Ben je minimaal 15 jaar beschikbaar op twee avonden en op zaterdag.'
 
De komma moet achter '15 jaar'. Zo dus: Ben je minimaal 15 jaar, beschikbaar op twee avonden en op zaterdag?

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.


Wanneer gebruik je een komma?
Als je een korte pauze hoort in een zin.

Mieke, het zusje van Gaby, gaat volgende week voor het eerst naar school.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen de delen van een opsomming in een zin.

Wil je koffie, thee, limonade of bier? 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen twee persoonsvormen in een zin die niet bij elkaar horen.

Als  het goed is, komt Cas zo.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.

Jeroen, kom je zo?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen een hoofdzin en een bijzin.

Ik sta morgen vroeg op, als ik goed slaap.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar.
A
komma tussen maak en ik
B
geen komma
C
komma tussen inpakt en maak

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na een uitroep aan het begin van de zin hoort een komma.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na welk woord hoort een komma?
Hé wat doe jij daar?
A
wat
B
doe
C
D
jij

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet op de plek van nummer 2 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de winkel sluit ga ik naar huis.

Komma in deze zin?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet op de plek van nummer 3 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet op de plek van nummer 4 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet op de plek van nummer 5 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies