H1L34 - 1THE - Dinsdag - 2.3 Lezen - Leestaak

Welkom 1THE : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen + zin ontleden
  • Huiswerk bespreken: opdracht 2 t/m 10 van 2.3 Lezen 
  • Samen lezen: tekst 3 (bladzijde 86)
  • Zelfstandig werken: maak opdracht 13 t/m 18 van de Leestaak van 2.3 Lezen 
Aan het einde van deze les
  • kun je uitleggen wat tekstverbanden van opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde zijn en welke signaalwoorden daarbij horen;
  • weet je weer hoe je een feit en een mening kunt herkennen;
  • weet je weer wat je doet als je een moeilijk woord tegenkomt;
  • ken je de leesstrategie zoekend lezen. 

Nederlands
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • Repetitie hoofdstuk 1 (toetsweek)
timer
10:00
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 1THE : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen + zin ontleden
  • Huiswerk bespreken: opdracht 2 t/m 10 van 2.3 Lezen 
  • Samen lezen: tekst 3 (bladzijde 86)
  • Zelfstandig werken: maak opdracht 13 t/m 18 van de Leestaak van 2.3 Lezen 
Aan het einde van deze les
  • kun je uitleggen wat tekstverbanden van opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde zijn en welke signaalwoorden daarbij horen;
  • weet je weer hoe je een feit en een mening kunt herkennen;
  • weet je weer wat je doet als je een moeilijk woord tegenkomt;
  • ken je de leesstrategie zoekend lezen. 

Nederlands
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • Repetitie hoofdstuk 1 (toetsweek)
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Met mij gaat het goed. 

Slide 2 - Tekstslide

De grijze man geeft hem de doos.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe kan je herkennen dat iets een feit is?
- Het is echt
- Het is werkelijk gebeurd
- Je kunt het meestal controleren 
- Twee mensen vertellen hetzelfde als je ernaar vraagt

Voorbeeld: 
'De klimwand waar mevrouw Van Dam klimt is 17 meter hoog'. 

Slide 4 - Tekstslide

Hoe kan je herkennen dat iets een mening is?
- Het is wat iemand ergens van vindt of over denkt
- Het kan verschillen per persoon: iedereen kan een andere mening hebben

Voorbeeld: 
Mevrouw Van Dam vindt klimmen op een klimwand van 17 meter heel leuk, maar haar moeder vindt het eng. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat doe je met moeilijke woorden?

Slide 6 - Tekstslide

Leesstrategieën
  • Verkennend lezen
  • Nauwkeurig lezen
  • Zoekend lezen - je hebt een vraag en je zoekt het antwoord op die vraag

Slide 7 - Tekstslide

Vandaag eet ik als tussendoortjes een banaan, een bakje yoghurt en een stukje chocola.

Dit is een opsomming van:
A
de dingen die ik eet
B
de tussendoortjes die ik vandaag eet

Slide 8 - Quizvraag

Opsomming
  • Rijtje van dingen die je achter elkaar opnoemt

Opsomming van jouw lievelingssnoep:
Mijn lievelingssnoepjes zijn dropjes, smarties en winegums. 

Slide 9 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
           tekstgedeelte 1                           signaalwoord                  tekstgedeelte 2 
            een plak cake                                         en                                 een saucijzenbroodje

Slide 10 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
           tekstgedeelte 1                           signaalwoord                            tekstgedeelte 2 
            een plak cake                                   en                                    een saucijzenbroodje
bovendien, verder, daarnaast, ook, tot slot

Slide 11 - Tekstslide

Tekstverbanden
           tekstgedeelte 1                          signaalwoord                            tekstgedeelte 2 


woord, zin of alinea
woord, zin of alinea

Slide 12 - Tekstslide

Ik pak m'n hardloopschoenen in, verder stop ik mijn sokken in m'n tas en daarnaast ook mijn hartslagmeter. Tot slot gooi ik mijn horloge er nog bij.

Hoeveel delen heeft deze opsomming?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Ik pak m'n hardloopschoenen in, verder stop ik mijn sokken in m'n tas en daarnaast ook mijn hartslagmeter. Tot slot gooi ik mijn horloge er nog bij.

Waarvan is dit een opsomming?

Slide 14 - Open vraag

Ik pak m'n hardloopschoenen in, verder stop ik mijn sokken in m'n tas en daarnaast ook mijn hartslagmeter. Tot slot gooi ik mijn horloge er nog bij.

Welke signaalwoorden van een opsommend tekstverband zie je in deze zin?

Slide 15 - Woordweb

Geef een opsomming van alle vakken die je vandaag hebt. Maak er een hele zin van, die begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.

Begin bijvoorbeeld zo: 'Vandaag heb ik de vakken...' en maak de zin dan af.

Slide 16 - Open vraag

signaalwoorden die een tegenstelling laten zien
je hebt ook

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een tegenstelling?

Slide 18 - Open vraag

Tegenstelling
  • Twee dingen die heel verschillend zijn of het tegenovergestelde

mooi - lelijk
zonnig weer - regen
stil - druk 

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de tegenstelling van 'interessant'?

Slide 20 - Open vraag

Tekstverband van een tegenstelling
     Het zou vandaag mooi weer worden                                   maar                                                         nu regent het
 

tekstgedeelte
(woord, zin of alinea)
tekstgedeelte
(woord, zin of alinea)
signaalwoord

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:

Ik wil in bed blijven liggen, toch ga ik opstaan.
A
in
B
ga
C
toch
D
opstaan

Slide 22 - Quizvraag

Is dit een tegenstelling of een opsomming?

Het is koud en het regent buiten.
A
tegenstelling
B
opsomming

Slide 23 - Quizvraag

Is dit een tegenstelling of een opsomming?

Het boek is lang, toch heb ik het uitgelezen.
A
tegenstelling
B
opsomming

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord in deze zin?

Anna mist Akim enorm, maar ze laat het niet merken.
A
enorm
B
maar
C
niet
D
merken

Slide 25 - Quizvraag

Tekstverband van tijdsvolgorde
           tekstgedeelte 1                             signaalwoord                    tekstgedeelte 2 

Eerst pak ik mijn spullen                      daarna                                 stap ik op de fiets. 

Slide 26 - Tekstslide

Tekstverbanden
tekstverband
signaalwoorden
opsommend
ten eerste, om te beginnen, ook, tevens, bovendien, daarnaast, niet alleen.... maar ook, verder, zowel... als, ten slotte 
tegenstelling
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel, enerzijds .... anderzijds, daar staat tegenover
tijdsvolgorde
eerst, intussen, terwijl, toen vervolgens, daarna, nadat, zodra, ten slotte

Slide 27 - Tekstslide