WW tt basis 1,2,3,4

Werkwoordspelling 6-4-2020
Tegenwoordige tijd
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling 6-4-2020
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Leg uit wat een werkwoord is.

Slide 2 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 3 - Open vraag

De persoonsvorm is altijd een...........

Slide 4 - Open vraag

Welke zin(nen) staan in de tegenwoordige tijd?
A
Mark blijft vandaag thuis.
B
Het eten wordt opgegeten door Bello.
C
Wanneer werd hij gevangen?
D
Het is mooi weer in Nederland.

Slide 5 - Quizvraag

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?

A
Zwemmen
B
Verdwalen
C
Fietsten
D
Kneedden

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin(nen) staan in de tegenwoordige tijd?
A
Mark blijft vandaag thuis.
B
Het eten wordt opgegeten door Bello.
C
Wanneer werd hij gevangen?
D
Het is mooi weer in Nederland.

Slide 7 - Quizvraag

Op de volgende slide volgen de stappen om de persoonsvorm in de tegenwoordige juist te schrijven.

Schrijf deze stappen op een blaadje zodat je ze er bij kan houden. 

Slide 8 - Tekstslide

Stappen ww-spelling in T.T.
1) Zoek het onderwerp (in de zin)
2) Bepaal welke vorm het is en kies de juiste regel
                 ik-vorm = stam
                 jij-vorm = stam + t
                 jij achter de pv = ik-vorm!!
                 hij/zij/het-vorm = stam + t
                 wij, jullie, zij = het hele werkwoord

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
De oudere broer ............... naar het klimrek. (wandelen)

Stap 1) Onderwerp = de oudere broer
Stap 2) de oudere broer = hij-vorm dus stam+t
wandel+t = wandelt

Slide 10 - Tekstslide

Kies de juiste vorm
Karel .................. van baanhelft.
A
wissel
B
wisselt
C
wisseldt
D
wisselen

Slide 11 - Quizvraag

De gemene heks ............. van kleur.
A
verander
B
verandert
C
veranderd
D
veranderdt

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
De brandweerman ........ de brand (blussen)

Slide 13 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
............ jij jouw spullen wel?
(vinden)

Slide 14 - Open vraag

De honden van de buren (grommen) naar ons.

Slide 15 - Open vraag

Een man (aanbieden) hen weg te jagen.

Slide 16 - Open vraag

(Denken) je dat de honden ons willen bijten?

Slide 17 - Open vraag

(Denken) je dat de honden ons willen bijten?

Slide 18 - Open vraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 19 - Open vraag

De ik-vorm eindigt nooit op.......

Slide 20 - Open vraag

Bij jij, u, hij, zij, het schrijf je de ik-vorm +....

Slide 21 - Open vraag

Maak met de persoonsvormen fiets, verrassen en houdt een zin.

Slide 22 - Open vraag