TL3: spelling: Toets spelling quiz

Spelling

als voorbereiding op de toets spelling


Nieuw Nederlands: Hoofdstuk 1 t/m 6

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling

als voorbereiding op de toets spelling


Nieuw Nederlands: Hoofdstuk 1 t/m 6

Slide 1 - Tekstslide

Doelen:

Ik kan leestekens in een zin zetten

Ik kan een trema, een koppelteken en tussenletters gebruiken

Ik kan meervouden correct spellen

Ik kan werkwoorden correct spellen

Ik weet welke woorden ik aan elkaar of los moet spellen

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
on-hygienisch
B
onhygiënisch
C
onhygienisch
D
on-hygiënisch

Slide 3 - Quizvraag

Wat is goed?
A
chocoladeijs
B
chocolade-ijs
C
chocolade ijs

Slide 4 - Quizvraag

Wat is goed?
A
geintjes
B
geintje's

Slide 5 - Quizvraag

Wat is goed?
A
cameras
B
camera's

Slide 6 - Quizvraag

Wat is goed?
A
machines
B
machine's

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
KAAS
A
kaazen
B
kazen
C
kaasen
D
kasen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
KOEKENPAN
A
pannenkoek
B
pannenkoeken
C
koekenpannen
D
koekenpanen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is goed?
A
geitenkaas
B
geitekaas

Slide 10 - Quizvraag

Wat is goed?
A
rallys
B
rally's

Slide 11 - Quizvraag

Wat is goed?
A
garages
B
garage's

Slide 12 - Quizvraag

Wat is goed?
A
solos
B
solo's

Slide 13 - Quizvraag

Wat is goed?
A
mannenstem
B
mannestem

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
mees
A
meesen
B
mezen
C
meezen
D
mesen

Slide 15 - Quizvraag

Waar ligt de klemtoon?
genie
A
ge
B
nie

Slide 16 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
genie

Slide 17 - Open vraag

Waar ligt de klemtoon?
melodie
A
me
B
lo
C
die

Slide 18 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
melodie

Slide 19 - Open vraag

Waar ligt de klemtoon?
ceremonie
A
ce
B
re
C
mo
D
nie

Slide 20 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
ceremonie

Slide 21 - Open vraag

Welk woord is goed?
A
luisenleven
B
luizenleven
C
luiseleven
D
luizeleven

Slide 22 - Quizvraag

Welke regel pas je toe bij:

de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 23 - Quizvraag

Welke regel pas je toe bij:

jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 24 - Quizvraag

Welke regel pas je toe bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 25 - Quizvraag

Welke regel pas je toe bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 26 - Quizvraag

Schrijf de juiste vorm op:
Vera (lopen) naar huis

Slide 27 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 28 - Open vraag

Vul beide vormen juist in:
Melvin (lezen) (stotteren) het verhaal voor aan mij

Slide 29 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:
Mijn oma (braden) een stukje vlees

Slide 30 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:
Jij (kletsen) heel graag met mij

Slide 31 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:
Kees (branden) zijn vingers aan de pan

Slide 32 - Open vraag

Lastigste onderdeel

Slide 33 - Woordweb